zulks met poenaal tegen dergelijke uitdrukkingen bijgevolg in die citatie.
Commissarissen van het Hof weigerden, na schriftelijke informaties van
de Alkmaarse Hoofdofficier te hebben ontvangen, de verlangde provisie
op 20 september 1734. In reauditie bevestigde het Hof deze beschikking,
wederom dus met „nihil", de 23e d.a.v. Desondanks verzochten belang
hebbenden hierna mandement van appèl en na een nieuwe rescriptie van
de kant van de Hoofdofficier is er een nieuw onderzoek geopend naar de
merites van de zaak, gelijk in soortgelijke processen placht te geschieden.
En nu kwam aan het licht, dat zij die zich over het afslaan van hun eis bij
de Hoge Raad beklaagd hadden, waarlijk allerminst op één enkele grond
terecht af gewezen zijn. Indien zij iets te klagen mochten hebben, dan kon
dit hoogstens betreffen, dat het proces eigenlijk tot de competentie van
het Alkmaarse rechtscollege behoorde. Maar de Hoofdofficier had eerder
verzekerd, dat de eis ook daar verworpen was. De juistheid van dit bericht
aangenomen, kon de dispositie niet door poenaal vernietigd worden,
maar mocht zulks geschieden - daarover bestond geen zekerheid - dan
dienden de klagers zich alsnog tot dat gerecht te wenden. Zoals dus te ver
wachten was, werd het mandement van appèl geweigerd (met „nihil") on
der veroordeling in de kosten op het verzoek om poenaal gevallen, op 28
oktober 1754. Met dat al had het hoge gerecht in den Haag zich vernieti
gend uitgelaten over datgene wat zich in regeringskringen der stad Alk
maar had afgespeeld."
Terugkomende nu op het geding, dat voor de vierschaar voortgezet werd,
dient erop gewezen te worden, dat de boosheid van Mr. Klaver haar oor
zaak vond in het feit, dat diens wederpartij, na alles wat was voorgevallen
in het incident, de brutaliteit had kunnen opbrengen om in het voorafge
gane processtuk ter rolle te verklaren, dat hij had gemist een opgave van
persoon, tijd en plaats op welke en waar zijn cliente ééns, dan wel meer
malen overspel zou hebben begaan. Klaver, die kennelijk geschrokken
was door de opmerking, voerde toen als reden van de omissie aan, dat hij
deze details had nagelaten te specificeren „opdat niet tot smet van haer fa
milie de voetstappen van hare goddeloose weegen ten Euwigen dage in de
publijcque rollen duidelijk souden bekent staen".
Ter rolle van 9 november 1734 bleek, dat Mr. Klaver het eigenlijk onno
dig vond om zich over die omissie druk te maken aangezien Margaretha
Knuyse-Winder c.s. op haar incidentele klachten bij het Hof afwijzingen
gekregen had, eerst door „Commissarissen van den Hove provintiaal" op
20 september 1734 „voor de eerste reyse met Nihil", bij de Raad (van het
Hof) in reauditie op de 23e dito „voor de tweede reyse met nihil" en einde
lijk op 20 oktober 1734 „voor de derde reyse en wel met de toegifte van Ni-
32