hand uit talloze en voor de hand liggende oorzaken, die hier geen be
spreking behoeven, ontaard in Volksvermakelijkheden"De commissie
vroeg zich af, of het juist was de reeds om zovele bijdragen geplaagde
burgers een niet onbeduidend bedrag te vragen tot instandhouding van
een instelling "die van haar levensbeginsel slechts den naam behouden
heeft". Ook de oprichting van de Toynbee-Vereniging maakte het voort
bestaan overbodig. Zij stelde voor het batig saldo aan die vereniging
te schenken. Na 1 903 werden nog slechts voordrachten voor leden en
genodigden gehouden.
T entoonstellingen
Tengevolge van een reglementswijziging behoorden sedert 1885 ook de
sociale vraagstukken tot het arbeidsveld van de Maatschappij. De rede
voering van J.A. Böhringer ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan
van 't Nut in 1881 heeft hiertoe ongewtijfeld bijgedragen, al was deze
uitermate behoudend. Zichzelf en de zijnen als "verlichte geesten" be
schouwend, sprak hij als volgt over de Franse revolutie: "Zij (de ver
lichte geesten) erkenden het onvermijdelijke, onweerstaanbare van de
volksbeweging, zij juichten de dageraad der vrijheid in, maar zij deden
meer, zij stelden zich op de bres, om de vrijheid te behoeden, haar te
verlossen uit de despotische handen eener woest horde, die - zij 't ook,
omdat zij zelve altoos onderdrukt was - spoedig onmachtig bleek tot het
eerbiedigen der rechten van anderen". Van het lagere volk moest men
het kennelijk niet hebben, want "de dweepzieke Fransche revolutionairen
zagen alleen het woud, niet de boomen; - onze voorgangers togen aan
het werk om de jonge stemmen te kweeken, in de overtuiging dat de
opvoeding van het individu de eenige waarborg is van de komst van
betere tijden". In het laatste zit ongetwijfeld veel waars, maar tevens
is het begrijpelijk dat de opkomende arbeidersbeweging afkerig was van
het door 't Nut gepropageerde maatschappijbeeld, waarin weliswaar de
bekommernis om de staat van beschaving en de zedelijkheid van de laag-
sten in de samenleving onmiskenbaar was, doch dat de ongelijkheid niet
alleen intact wilde laten, maar zelfs een heilstaat aan de manjf trachtte
te brengen waarin elkeen keurig zou leven volgens de plichten van zijn
stand (met een niet geheel toevallige nadruk op de plichten van de wer
kende stand). Het lijkt dan ook niet uitgesloten dat de plannen "tot
daarstelling eener Vereeniging ter bevordering van den zedelijken wel
stand onder inwonende dienstboden", alsook de "vereeniging ter bevor
dering van zedelijkheid en welstand onder dienstbaren van beiderlei
kunne", die resp. in 1849 en c.1860 werden voorgesteld, de dienstbaren
wienig aanspraken. Althans, de plannen zijn niet van de grond gekomen
Tevens lijkt het niet uitgesloten dat een enkele scherpzinnige geest
zich heeft afgevraagd hoe het dan wel met de zedelijke welstand van de
patroons gesteld was. Ook zal het menigeen niet zijn ontgaan dat de
bekommernis van het Nut in vele gevallen nogal vrijblijvend was. Kern
kamp, die in 1906 de een eeuw eerder overleden Jan Nieuwenhuysen
herdacht, moest constateren dat er een onevenredigheid bestond tussen
de daden van het Nut op sociaal gebied en de aansporingen daartoe in
velerlei geschriften. Dit is ongetwijfeld waar, doch men gelieve te beden
ken dat de budgetten zeer beperkt waren. Het departement Alkmaar b.v
heeft in de 19e eeuw zelden meer te verteren gehad dan f 500,per
jaar en van zo'n bedrag kon men ook toen geen grote sprongen maken.
De rest van het voor bepaalde projecten benodigde geld moest worden