worden geplaatst en geen der kinderen kan eene schrede voorwaarts doen
zonder handtastelijke voorbereiding van den onderwijzer". Ook de kleding
was een probleem, "want men kan toch niet het eene kind het mouwvest
en de ringband aantrekken, die men het andere zoojuist had uitgetrokken?"
Het zwaarst wogen echter de lichamelijke gevaren. Want gesteld "dat onder
het gymnatiseren een dier behoeftige kinderen, ik wil niet zeggen den hals
breekt, want, ofschoon dit het ergste was, zou het met eene eerlijke begra
fenis welligt afloopen; maar gesteld, dat een kind slechts een arm of een
been breekt, wat zal dan Uwe Commissie te doen staan? Spoedig naar een
chirurgijn loopen en laten het been of den arm zetten? Dit zou zeker voor
het ogenblik het best zijn. Maar zullen de ouders van het kind hiermede te
vrede gesteld zijn?.... Maar hoe ligt ontvangt bij deze oefeningen een kind
eene ongenezelijke verwrikking, waarvan de voorbeelden bereids voorhan
den zijn... Zal dan het Departement ook een invalidenhuis voor in de gym
nastiek ongelukkig gewordenen aanleggen?" Er waren echter ook voorstan
ders in de commissie, die opmerkten "dat het beter zij één jongen eens zijn
been te laten breken dan honderden te hebben met gezwollen aardappel
buiken, die de geregelde beweging zoo der hersenen als der leden belem
meren". De overgrote meerderheid verwierp dit standpunt echter, maar was
wel van mening dat een gymnastiekschool voor de meer gegoeden een wel
daad zou zijn. "Of kan men geene weldaden bewijzen dan aan armen? Moet
men alles besteden om dat groote en allesverslindende pauperisme te voe
den?... Als gij alles alleen voor de armen over hebt, zullen zij zich meer en
meer schrikbarend vermenigvuldigen. Waar op de wereld te eeten is, daar
is leven. De Hemel weet in hoeverre dit de geheime oorzaak thans is van
het pauperisme.... Cod weet of, als wij eene Arme Cymnastieschool gaan
oprigten, er geene jongens en meiden uit de arme klasse opstaan en gaan
trouwen, alleen omdat zij menen eene roeping te hebben om kinderen voor
de gymnastieschool te leveren; zoo als zoo velen getrouwd zijn, alleen om
te voldoen aan de roeping om monden voor de soep, leden voor de Dorcassen
en Martha's onzer dagen daar te stellen. Als dit het geval ware, dan was
het toch om zich te verbijten. Mijne Heeren, verbeeldt U daar een knaap
op het gymnastiepaard gezeten. Die is geteeld in expectajEe van de soep, ft
die is gekleed met het eerste hemd, toen hij naakt de moederschoot verliet,
van een liefdadig bezorger, die brij heeft gegeten door eene Dorcas ge
kookt, die vervolgens is opgegroeid van armen brood, die in de bewaar-
en armenschool heeft geleerd. Dat alles is schoon, maar die nu te paard zit
op kosten van dit Departement? Neen Mijne Heeren, niet alles voor de armen,
alles voor Industrie, voor talent, voor kunst, bekwaamheid, oefening en
werkzaamheid, - voor de armen het noodige in zoo verre zij niet werken
kunnen, voor de rest zoo mogelijk werk en brood". Na deze alleszins inte
ressante maatschappijvisie was het duidelijk dat het plan geen kans van sla
gen had. Tevens was gebleken dat de in de kringen van het hoofdbestuur
levende idealen niet altijd door de leden der departementen werden gedeeld.
Nog in 1876 werd het verzoek van het Ned.Gymnastiek Verbond om een sub
sidie voor een te Alkmaar te houden openbare uitvoering afgewezen.
Nutsspaarbank
Een spaarbank paste volledig in de filosofie van het Nut. Immers, naast op
voeding en scholing diende de oppassende werkman tevens spaarzaamheid
te betrachten, zodat hij een appeltje voor de dorst zou hebben als er slechte
tijden aanbraken en hij aldus de armenzorg niet tot last zou zijn. Reeds in
1819 werd een spaarbank opgericht, doch deze was reeds in 1823 nagenoeg