Dan een handwagen huren voor 1 dubbeltje en naar de fabriek. Daar
werden de nummers afgeroepen en was je daarbij dan kreeg je 150 kg
sperci- of snijbonen mee naar huis om af te halen. Dat afhalen bestond
uit de draden van de bonen te halen, (de tuinders telen nu bonen zonder
draad). Dit moest praktisch in 1 dag gebeuren en de volgende morgen
met de afgehaalde bonen en de draden naar de fabriek. Daar werd dan
gecontroleerd of het goed gegaan was en of je gewicht klopte met hetgeen
je had ontvangen. Hierna volgde de uitbetaling variërend van 150 tot
ongeveer 2,75, voor het afhalen van 150 kg bonen. Alle leden van het
gezin werden hierbij ingeschakeld. Dit was zuiver thuiswerk en werd na
tuurlijk niet aan de steun opgegeven. Ook toen waren er al zwartwerkers.
Een ander hoofdstuk was het volgende:
Voor velen van de ouderen onder ons bestond in Alkmaar de Burger IJs
club, met als voorzitter de bekende paardenslager Pels uit de Koningstraat.
Deze vereniging organiseerde praktisch elk jaar schaatswedstrijden op de
Oudegracht tussen Brillesteeg en Ridderstraat.
Maar men deed ook iets anders. De leden van deze vereniging (meestal
middenstanders) kregen een aantal bonnetjes, welke zij aan armlastige ge
zinnen mochten geven ter leniging van de nood.
Wanneer wij thuis wisten dat deze bonnen in omloop werden gebracht, dan
werden wij als kinderen gauw naar een adres gestuurd om een bonnetje
los te peuteren. De kunst was om meerdere bonnen te bemachtigen. Dan
kwam er op zekere dag in de krant te staan, wanneer de inlevering der
bonnen kon geschieden. Dit was meestal in Café Centraal in de kolfbaan
in de Magdalenenstraat. Voor elk bonnetje ontving men 1 pond spek aan
stuk, 1 pond groene erwten of witte bonen en een brood.
Dit was een welkome verlichting voor ons gezin.Daar wij een arm gezin
waren, konden wij ook het ziekenfonds niet betalen, met het gevolg dat
ons een dokter pro-deo werd aangewezen. Indien wij iets mankeerde, dan
konden wij niet naar de dokter zijn spreekuur gaan, maar moesten dan
naar het "Stadsverband". Op de Paardenmarkt stond het Stads Ziekenhuis,
en links daarvan een stenen poort. Deze ging men dan door en zo kwam
men bij een oud huis met 2 kamers, alles op het terrein van het toenmalige
Stadsziekenhuis.
In de voorkamer zat de dokter met een zuster en de achterkamer was de
wachtkamer der arme patiënten van alle gezindten.
De doktoren wisselden per maand elkaar af. De doktoren waren dr. Schrö-
der wonende aan de Oudegracht, een figuur met een grijze baard en was
voor toen al vooruitstrevend, want hij had als vervoermiddel al een stoom-
fiets merk Gillet. Voorts Dr. Degenaar Sr. De vader der laatste genoemde
dr. Degenaar. Deze man had een gebit, het leek wel een zg. paardengebit.
Als kind zijnde moest je er altijd naar kijken.
Dan dr. Conijn welke aan het eind van de Laat woonde, die vele katholieke
patiënten had en tot slot Dr. Sluijmer de latere directeur van het St.
Elisabeth Ziekenhuis.
Voor degene die last had van zijn kiezen of tanden, werden daar ook be
handeld, nl. één methode uittrekken. Vullen of iets dergelijks was onbe
kend. Dit was in die jaren de hulp welke door het armbestuur aan de arm
lastigen werd uitgereikt.
Nu iets anders over die tijd.
Ook een terugkerend verschijnsel was, de zg. "pietenzuster" op de scholen.
Deze kwam meestal eens per 2 maanden kijken, hoe het met de hoofden der