moeder. Wimke zelf en haar zuster huisden in een zolderkamer met
koekoek. Als de ouders van huis waren paste iemand uit het hofje op
de kinderen. Die ging dan met de kinderen mee naar het schaatsen
bijvoorbeeld. Toen nog meer kinderen geboren werden (Hermina
Johanna in 1898; Wimke in 1900; Thijs Pieter in 1901; Christiaan in
1904 en Sipke Thijs in 1908) werd het huis te klein en werd op de
eerste verdieping een doorbraak gemaakt naar het andere huis. Daar
kreeg dominee Glasz toen zijn studeerkamer.
Er was steeds het probleem financieel rond te komen met het
grote gezin. Daarom werden er jongens op kamer genomen. Later in
Utrecht woonden er zelfs wel 16 of 17 mensen in huis (nl. vader,
moeder, 5 kinderen, 6 studenten in de kost, grootmoeder, verzor
gingsjuffrouw en dienstbode; ieder met een eigen kamer!). Vader
moest allerlei bijbaantjes doen. In Alkmaar was hij curator van het
gymnasium, later leraar Hebreeuws. Via apotheker Bruinvis (zelf
doopsgezind, stichter van het museum en honorair stadsarchivaris)
kreeg vader een baantje als adjunct archivaris. Vader was wel wat
ijdel op latere leeftijd. Met de ouderdom zwakte alles wat af. Toen
was er wel wijn in huis en tenslotte zelfs een verkiezingsbord voor de
liberalen in de tuin. Enkele van de jongens, die op kamers hadden
gewoond, werden later zelf predikant en één zoon zou hoogleraar
worden.
„Tastbare" herinneringen aan Ds Glasz te Alkmaar zijn ondermeer
de door hem in 1906 opgerichte kring Hans de Ries, die spoedig
haar 75-jarig bestaan hoopt te vieren en zijn grondige studie over de
doopsgezinden te Alkmaar vóór 1600 in Doopsgezinde Bijdragen van
1909.
459