31-8-1898, dat er die dal alleen diensten werden gehouden in de
Groote Kerk, door de Evangelisch Lutherschen, de Remonstrantsch-
gereformeerden en de Gereformeerden, maar niet door de Doopsge
zinden. Op 7 september 1898 meldt de Alkmaarsche Courant:
Inhuldiging. Op den dag der inhuldiging, den 6, was hier ter stede
weder allerwege de vlag met den oranje wimpel uitgestoken. Van 11
tot 12 uur werd de klok op den waagtoren geluid". Daarna op 9
september leest men in de: „Stadsberichten". „Laat dronkenschap
onze feestvreugde niet ontwijden Dronkenschap voert tot armoede
en misdaad Een matig volk is een GROOT VOLK. De Volksbond."
Direct hieronder stond: „Ergerlijke feiten".
„In de avond van den 7 hebben hier ergerlijke feiten plaats gehad,
die de politie zeker zullen doordringen van de noodzakelijkheid, om
door krachtige voorzorgsmaatregelen herhaling te voorkomen. Een
tweetal ingezetenen, een aan de Laat en een aan de Koningsweg
hadden zich genoopt gevoeld op den 31 Augustus de vlag niet uit te
steken, waarin zij natuurlijk ten volle vrij zijn. Die vrijheid mocht
hun echter aan het einde der negentienden eeuw, niet worden
gelaten - zoo oordeelde een troep van meerendeels opgeschoten
jongeren. Met steenen bombardeerden zij beider woningen, zoodat
tenminste aan die op de Koningsweg vrij belangrijke schade werd
aangebracht. De politie had daarvan niets bemerkt, voordat het feit
had plaatsgehad en, gewaarschuwd, verscheen op het terrein en bleef
herhaling achterwege. Het is een leelijke vlek op de Alkmaarsche
feestviering en de belhamels hebben met hun optreden, al een heel
slechte dienst bewezen aan allen die het Oranje-huis liefhebben
en vereeren."
Kort hierna leest men op 16-9-1898 een ingezonden stuk van P.H.
Groebe over de ernstige feiten, die 7 en 8 september hebben plaats
gehad. Groebe had de vlag niet uitgestoken om „andersdenkenden"
niet te beledigen (kennelijk omdat hij socialist was). „Meent niet gij
die daaraan hebben medegewerkt, dat ge der jonge koningin een
dienst bewijst door bij andersdenkenden de boel op gewelddadige
manier te vernielen". Welnu ik heb aan de roepstem van het volk
gehoor gegeven, die mij zeven dagen lang aanhoudend gesard -
beleedigd heeft".
Wimke Glasz vertelde nog over deze episode: „Het ramen ingooien
was kwajongens werk geweest. Er was een oploop voor 't huis -
moeder was juist bevallen". De broer van Wimke Glasz moest tussen
de middag van Heiloo, waar hij werkte, naar het politiebureau in
Alkmaar heen en weer hollen, om een standje van de politie te
krijgen. Hij wilde namelijk niet, dat zijn baas het te weten kwam. De
457