zullen timmeren te Koedijk. Zij zouden de molen geheel voor eigen
rekening bouwen, terwijl het dorp drie snees erf zou kopen om daar
de molen op te plaatsen. Ook nam het dorpsbestuur op zich de wind
op haar kosten te leveren. Verder betaalde het dorp nog een bedrag
van f 100,- (een soort aanmoedigingspremie). Het onderhoud en de
lasten zouden verder geheel voor de bouwers zijn. Ook mochten de
bouwers de molen niet verkopen of afbreken zonder overleg met de
gemeente van Koedijk. Het maalloon werd vastgesteld op
„een sack tarw een blanc stuiver)
een adhelen CA zak) een half blanc
een sack rogge of garst een halve stuiver
een aglen een oortgen stuiver)
mits malende goed meel".
Niemand van de dorpelingen zou echter verplicht zijn op deze nieuwe
molen te laten malen. Zij mochten blijven malen waar zij wilden.
Daarentegen mocht Mr. Hendrik en alle molenaars die na hem
zouden komen niet voor buitenstaanders malen, zo lang er inwoners
van Koedijk bij de molen waren die meel wilden hebben. Om de
bezitters van de molen aan hun verplichtingen te kunnen houden zou
de te bouwen molen met erf als onderpand dienen. Van deze
overeenkomst is een copie bewaard gebleven, gedateerd 20 mei 1584,
welke gemaakt is uit mondelinge overlevering omdat het origineel „in
den Trubel" (beleg van Alkmaar in 1573) verloren was gegaan.6)
In het gesloten contract was overeengekomen dat het dorpsbestuur
op haar kosten de wind zou leveren. Het was namelijk in vroeger
jaren zo, dat windkorenmolèns alleen geplaatst mochten worden met
goedkeuring van de Grafelijkheid en tegen jaarlijkse betaling van een
vastgesteld bedrag. De regeerders van Koedijk deden ter verkrijging
van dit zogenaamde windrecht een verzoek aan de Rekenkamer in
Den Haag. Zij stelden daarin dat de inwoners van Koedijk bijna allen
pachters waren van Zijne Majesteits vroonlanden, welke landen
gelegen waren in de bannen van Koedijk en Sint Pancras. Dat hun
dorp lang en groot was en dat zij geen korenmolen hadden, maar hun
graan moesten laten malen in Bergen, Schoorl of Alkmaar, wat veel
ongerief gaf. Het verzoek werd ingewilligd. In Koedijk mocht een
windkorenmolen worden gebouwd, mits ieder jaar met kerstmis aan
de rentmeester van de vroonlanden 25 stuivers zouden worden
betaald, zolang de molen zou malen en zij wind zouden gebruiken.
Als extra conditie werd nog bepaald dat het maalloon lager moest
blijven dan dat op de omliggende molens. De molen moest zo worden
geplaatst dat niemand daardoor zou worden gehinderd en dat mensen
of beesten geen gevaar zouden kunnen lopen. Deze winbrief is
gedateerd 31 augustus 1570.7)