Rond de Laat
door W. A. Fasel
Op het Nieuweland werden tenminste drie molens en een onbekend
aantal zoutketen, kalkovens en looierijen aangetroffen. De ontwikke
ling van dit stadsdeel bewijst tevens dat het Alkmaar in die jaren goed
ging. Reeds eerder heb ik geconstateerd, dat tussen 1492 en 1519 het
aantal huizen in Alkmaar met meer dan een derde toenam73De
hiervoren vermelde gegevens bewijzen m.i. dat tot in de 17e eeuw de
opgaande lijn zich voortzette; men maakt immers niet op grote schaal
nieuw land als men niet de verwachting heeft het te kunnen
verkopen.
In deze ontwikkeling past de bouw van de Kapelkerk, waarvan de
geschiedenis steeds duidelijk uit de verf komt. Blijkens het opschrift
in de legger van 1532, luidende „die noortzijde van de Leedt met die
Plempersteech ende by oosten 't Capell", bestond de Kapelkerk in
dat jaar. In 1536 kreeg deze kerk nieuwe klokken, in 1540 een
koorgewelf en in 1542 een orgel. Zolang er geen onomstotelijk bewijs
is van oudere klokken, koorgewelf en orgel, houd ik het erop dat
deze kerk, waarvan de bouw omstreeks 1513 werd voorbereid,
omstreeks 1530/1540 werd voltooid. Dit lijkt mij een volstrekt
verantwoorde methode. Voorts vond ik nóg een gegeven betreffende
deze kerk. Op 5 juli 1575 viel namelijk het besluit: „dat men van nu
voort an die dooden sal begraven int Capel, alzoe die graeffmaker te
kennen gegeven heeft datter geen plaetse opt kerckhoff meer es"74
Dit gegeven in combinatie met de mededeling van dr. Belonje, dat hij
in de Kapelkerk geen graven heeft aangetroffen die ouder zijn dan de
16e eeuw, bewijst dat er vóór 1575 nimmer in deze kerk is begraven.
Opnieuw dus een sterke aanwijzing, dat de Kapelkerk niet uit de
middeleeuwen, maar uit de 16e eeuw dateert.
Desondanks zijn er nog vele punten duister. Wij zouden een
t duidelijker beeld van dit stadsdeel hebben, indien wij de molens,
scheepshellingen, zoutketen, kalkovens en looierijen zouden kunnen
localiseren. Dit is echter alleen te realiseren als de archeologie ook
belangstelling gaat krijgen voor de nieuwere woongebieden.
Ik meen in dit verhaal een aantal suggesties daartoe te hebben aange
dragen.
drs. W.A. Fasel
377