Kapelkerk
begin van de 14e eeuw aanneme
lijk maken, met als resultaat dat
we met een vacuüm van ander
halve eeuw zitten. Duidelijk is in
alle geval, dat het ontstaan van
de Kapelkerk in deze een belang
rijk gegeven is.
Welnu, het spijt me, maar voor
mij staat onomstotelijk vast dat
Cordfunkc de minuut-akte van
1358 (geen aantekening") niet
heeft begrepen. Er staat name
lijk: ,,Aelbertus universis fa-
cimus manifestum quod nos ca-
pellaniam fundatam in altari
beate Marie in Alcmarie ecclesia
ad nostram collacionem seu pre-
sentacionem .7)\ De akte han
delt dus over een kapelanie vi-
carie) op het altaar van de H.
Maria in de kerk van Alkmaar
(=de Grote Kerk), van welke
kapelanie de graaf van Holland
het collatierecht bezat. Hetgeen
betekent dat alles bij het oude
blijft, aangezien vooralsnog geen
gegevens van vóór 1500 betref
fende de Kapelkerk beschikbaar
zijn. Dit is merkwaardig, want
men zou toch verwachten dat
inzake deze ,,vroeg-gotische"
kapel, die ,,in het begin van de
14e eeuw werd gebouwd", in die
twee eeuwen toch wel enig ar
chiefstuk zal zijn geproduceerd
en bewaard. Een dergelijk ar
chiefstuk is echter niet gevon
den, noch zijn er toevallige gege
vens van vóór 1500 aangetrof
fen, waaruit het bestaan van de
kapel blijkt.
Volgens mij is de Kapelkerk dan
ook na 1500 gesticht. Ik word in
deze mening gesterkt door het
kohier van het haardstedegeld
van 14938), waaruit blijkt dat de
Laat zelfs in dat jaar nog niet
verder bebouwd was dan tot aan
de Zakkenstraat (zuidzijde) en
ongeveer de Huigbrouwerstraat
(noordzijde).
Van kort na 1500 zijn er opeens
meerdere gegevens, die ik ge
makshalve aanduid met A, B en
C.
A. Allereerst is er een goederen
lijst van de kapel van 15139).
Deze lijst bestaat uit 2 dubbele
en 1 enkel blad van 1 dm breedte
en 2Vi dm hoogte. Zij is verpakt
in een velletje modern papier,
waarop een snipper oorspronke
lijke tekst is geplakt, luidende:
,,Dyt boeck hoert toe Onse Lieve
Vrouwencapel op die Leede, ac-
tum Anno XVC ende XIIE den
neghenden in Junio, by Ziewert
Baertsz, Comen Jan Dircksz,
Aryaen Mathijsz ende gescreven
van Jan Jorisz die Coster, pr.nr.
(pater noster, F) om Goods wil
len voir dese zyele ende voir alle
ghelovighe zielen, amen". Deze
lijst is derhalve een fragment uit
een (thans verdwenen) register
en de schrijver van het opschrift
is m.i. dezelfde als de schrijver
van het hierna te behandelen
handschrift C. Men merke op dat
er gesproken wordt over een be
staande kapel, doch dat de vier
personen nog geen „kapelmees
ters" werden genoemd. De blad
zijden 1, iverso en 5 bevatten
aantekeningen van schenkingen,
lopende t/m 1527. De namen der
225