De Rijp, Beverwijk en Schagen,
dat zijn Noord-Hollands plagen
Het onderstaande is gebaseerd op een gesprek dat Jan Kaptein en
ondergetekende met Cor Booy gehad hebben. Cor Booy is in 1927 geboren en
heeft een lange carrière als journalist achter de rug. Hij is geboren in het deel
van de Stammeer dat eertijds tot de gemeente Graft behoorde, woonde van
1954 af 16 jaar in Purmerend en woont sinds 1970 in De Rijp. Cor Booy
benadrukt in dit gesprek de sociale tegenstelling in De Rijp, de scheiding
tussen 'arm en rijk'. Hij ziet als reden voor het naast elkaar leven van
groeperingen meer de sociale gelaagdheid dan het geloof. Het is natuurlijk de
vraag of de zienswijzen wel zo verschillend zijn, als je bedenkt dat de Buurtjes
(de buurt van de gezinnen met minder financiële armslag) veel katholieke
bewoners had. Voor het volgende verhaal is ook geput uit 'Een sociographie
van De Rijp' van J. Hoek.
Cor Booy begint met bovenstaande uitspraak (uit het eind van 19e eeuw),
als inleiding op een verhaal over de sociale situatie in De Rijp. Hij vertelt
dat de uitspraak niets met geloofstegenstellingen te maken heeft, maar met
het feit dat Beverwijk toen veel woonwagenbewoners en kermisreizigers
kende die een plek zochten om te vertoeven en daarvoor Beverwijk kozen.
Ook De Rijp kende toen grote armoede en een daarbij horende groep
'scharrelaars', die de Beemster introk, 'de boer op', om aan de kost te komen.
Schagen oefende in dit opzicht ook een grote aantrekkingskracht uit.
De armoede
De Rijp kende zeker de 'geloofs-controverse', vooral eind twintiger/ begin
dertiger jaren van de vorige eeuw. Maar volgens Cor Booy speelde ook de
sociale tegenstelling een grote rol. Tussen de beter gesitueerden en de
Buurtjes-bewoners bestond een vorm van 'apartheid'. Hij citeert de uitspraak
van een oude katholieke Rijper; 'wij vochten als jongens niet tegen de
protestanten, maar het was de Rechtestraat tegen de Buurtjes'.
Cor Booy: 'je had vooral in het begin van de vorig eeuw als gevolg van de
armoede een heleboel neringdoenden, een heleboel bedsteewinkeltjes.
Inloopzaakjes, waar je een neut kon nuttigen aan de deur of net binnen.
Want verder kwam je niet, de drankfles stond net achter de deur. Het
drankmisbruik was ook een gevolg van de armoede'. Hij gaat nog wat verder
terug: 'de mensen hadden aan het eind van 19e eeuw geen goed voedsel,
vaak werden maaltijden van koolrapen en gort genuttigd. Het simpelste van
het simpelste. Geen lekkere jus maar een mosterdsausje over de
144