Tuingracht 13
wordt het in geschriften, ook van regenten, vaak als "godshuis" of 'gesticht'
aangeduid. Ook bij de inschrijvingen van de armen en wezen bleken deze van
allerlei gezindten, doch de meeste waren gereformeerd. De kinderen beneden
de 12 jaar werden ook, gedurende hun inwoning, gehouden aan de
gereformeerde kerk. Daarna werden de kinderen de vrijheid gelaten om een
andere geloofsrichting te kiezen "in zo verre bij 's lands overheid geoorloofd
werd".
Op de foto stond de groep keurig opgesteld voor de achtergevel van het
Wees en Armenhuis, ons huidige museum. De foto, die bekend is bij het,
museum, trok mijn aandacht om verschillende redenen. Allereerst het
echtpaar en dan met name Neeltje Nibbering. Neeltje kende ik nog van
onderzoek naar de Rijper Hoeken, waarover ik schreef in de Chronyke jrg. 4,
nr. 4. Cornelis Hoek, zoon van Maarten Pietersz. Hoek en Cornelisje Klaasd.
Benema, huwde met Sijtje Nibbering een zus van Neeltje. Op de tweede
plaats viel de achterzijde van het wees- en armenhuis mij op omdat deze op
enkele punten verschilde met het gebouw wat kortgeleden als museum in
gebruik genomen is. Over het echtpaar en de afgebeelde personen is meer
bekend, waarover op het eind van dit artikel wordt uitgewijd, maar eerst iets
over het gebouw en wat bij de foto is opgevallen.
De geschiedenis van het Gemeene Wees en Armenhuis heeft Otto
Brunsting in het aprilnummer 2005 van de Chronyke uitvoerig uit de doeken
gedaan. Ik heb daar niet zoveel op aan te vullen maar wil alleen op enkele
bouwkundige zaken wijzen die mij bij de foto zijn opgevallen.
i
De regenwaterput
De regenwaterput naast Hendrik Gerbehij lijkt, gezien het aantal lagen
metselwerk, al met een grovere steen te zijn opgebouwd, terwijl de
armenvoogden op 3 juli 1731 al akkoord gingen om een "bak tot
regewatergaringe" bij het aalmoezeniershuis te plaatsen. Het is aannemelijk
dat de regenwaterput in het begin met drielingen is gemetseld. Drielingen
zijn de welbekende baksteentjes in restauratiekringen met een afmeting van
180x90x45mm en oorspronkelijk van Zuid-Hollandse afkomst. Het
Waalformaat (215xl05x52mm) waarvan de put was gemetseld ten tijde van
de foto en zoals aangetroffen bij de laatste restauratie kwam in de 18e eeuw
in opgang en was toen ook bekend als de Tuilse steen of als Brakelse
moppen. Wellicht waren de eerdere steentjes kapot gevroren en omdat in de
gegeven omstandigheden dergelijke stenen het niet lang volhielden.
Dikwijls werden regenwaterputten dan ook van de bekende harde gele
75