veroorloofden. Dit soort klachten leidden er in 1637 toe dat de kapelruïne
met de grond gelijk gemaakt werd. Het doel, het doen ophouden van de
bedevaarten, werd echter niet bereikt. Ook zonder heiligdom beschouwde
men de plaats als sacraal. Het plegen van superstitiën (het zich schuldig
maken aan bijgelovige praktijken in de ogen van de gereformeerde overheid)
ging door.
De Staten van Holland gaven de baljuw (de hoogste gerechtsdienaar) van
Kennemerland opdracht op te treden. Er moest een afschrikwekkend
voorbeeld worden gesteld: een hoge boete per persoon, die met
gevangenschap moest worden afgedwongen. De baljuw antwoordde dat hij
deze taak onmogelijk kon uitvoeren.
Het mirakel van 1713
In het voorjaar van 1713 stierven honderden koeien die uit Denemarken
waren ingevoerd om in Holland te worden vetgemest. Waarschijnlijk door
een door hen meegebracht virus brak een epidemie uit die de hele veestapel
bedreigde. In december van datzelfde jaar welde op Capel water uit de grond
en het gerucht verspreidde zich snel: de Runxput is opnieuw ontsprongen en
het water geneest de runderen. Een opleving van de bedevaart naar Capel
was het gevolg. De classis van Alkmaar was in rep en roer: in 't gesigt en tot
ergernisse van veelen kruipt men daar op de knisën en plaatst er kruisen,
zonder dat er iets tegen gedaan wordt. Het voorval van de valsch voor
gewende ontsprongen waterwel te geneesinge van siek hoornbeesten wordt
alom door middel van gedruckte briefjes godtlasterlijck alomme verspreijt.
In 1767 werd een einde gemaakt aan het kruypen. De offerbus ter plaatse
werd verwijderd en de kruisberg werd afgegraven. De kruipberg werd
vervangen door een elzenbosje. Het aantal bedevaarten nam tijdelijk af, maar
in de Bataafs-Franse tijd (1794-1814) was er weer sprake van een toename.
Na 1814 leefde de verering duidelijk op. Uit omliggende plaatsen, onder meer
uit Haarlem, Overveen en Akersloot 'kwamen de pelgrims naar het heilige
land'.
Gerrit van den Bosch
Op 1 juki 1904 bezocht Gerrit van den Bosch de plek waar eens de kapel
stond, waarbij hij enorm onder de indruk raakte van de plechtige stilte, af en
toe onderbroken door vogelgezang. Gerrit van den Bosch (1857-1931) was de
jongste zoon van een broodbakker. Hij bezocht het kleinseminarie Hageveld
in Heemstede, maar zag af van het priesterschap. Hij kwam terecht in het
bedrijf van zijn vader (de margarinefabriek 'Kinheim' in Alkmaar). In 1908
richtte hij een vennootschap in Engeland op, maar na enkele jaren verloor de
188