trekken van de buitenwereld. Het verbod doet, volgens Wiedijk, in dit overwe gend protestantsche milieu een betrekkelijk sterke politieke spanning vermoe den. voorheen was er, wat de politiek betreft, de dood in den pot, ofschoon de toestanden er rijp schenen voor belangstelling in dit opzicht, voor liberaal le ven, voor socialistische neigingen zelfs. In de notulen van de raadsvergadering van de gemeenteraad van Zuid- en Noordschermer van maandag 24 december 1928 staat over het verbod het volgende:3 de heer j. Heinis Mzn vraagt en verkrijgt van den raad verlof om tot den Burgemeester (C. de Groot, D. M.) eene interpellatie te richten terzake van het door dezen gegeven verbod aan de tooneelvereeniging 'Thalia' tot opvoe ring van Heyermans 'Op hoop van zegen'. De burgemeester zegt, dat dit stuk z.i. verouderd is, omdat de daarin gehekelde toestanden in dien vorm gelukkig niet meer bestaan. Natuurlijk heeft spreker alle waardeering voor het stuk als kunstwerk, maar voor eene opvoering in deze gemeente, zöd moet hij iedere aanvrage bezien, acht hij het stuk ongewenscht. De Heer Heinis en Mevrouw Slooten (leden van de SDAP, D. M.) kwalificeren des Burgemeesters motieven als klein en krenterig, waarop de burgemeester vraagt, of de heer Heinis het stuk wel kent. Deze zegt, als lid van Thalia het tekstboekje wel te hebben doorgezien. Vervolg van het essay van Wiedijk: Het Schermereiland - de oude naam herinnert aan de dagen, toen het nog bijna geheel omringd was door de groote meren, die in de eerste helft der zeventiende eeuw werden drooggelegd - het was met een achttal dorpen, over 't algemeen in kerkelijken zin modem, was in elk geval sedert geruimen tijd op weg het te worden.In zooverre waren de ergste belemmeringen opgeheven om het socialisme zooal niet binnen te halen dan toch toe te laten en den ex- predikant Nieuwenhuis zooal niet te verwelkomen dan toch te dulden. De vraag was destijds, wanneer er leven in de brouwerij moest worden gebracht, door wien het zou zijn: door hem of door zijn oud-collega Abraham Kuyper. Maar evenmin als Kuyper heeft Nieuwenhuis zich destijds in deze dreven vertoond; en daar heeft hij verstandig aan gedaan; de tijd voor het socialisme en voor de reakties daarop, het neo-calvinisme- waarnaar het Grootschermer' verbod zoo sterk riekt- was nog niet gekomen. Geen van beiden zouden er vooralsnog in geslaagd zijn de heerschende toon te treffen of deze te wijzigen. Kuyper niet Nieuwenhuis zeker niet en een van diens ondeftige volgelingen zeker allerminst. Want vóór alles moest, wat ingang wilde vinden, gematigd van toon naar vorm en inhoud zijn; fatsoenlijk, ordentelijk. Wat hier de toon aangaf was, in aansluiting bij de veldwinnende modem-theologische opvattin gen, het liberalisme. Of liever: een bijzonder soort liberaliteit; want van de binnenlandsche politiek ais zoodanig was er nauwlijks sprake, enkel het wel- 174

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2004 | | pagina 18