Jacobus Loveringh, 'Boekverkoper op den Nieuwen Dijk, het 2 de huis van den
Dam', uitgegeven onder de titel 'Neerlands liefderijkheid, aangetoond in twee
leerredenen'.
Van der Hammen schrijft in de uitgave van Loveringh dat hij er eigenlijk
niet voor is dat een enkele preek wordt uitgegeven, maar dat het soms 'niet
onnuttig of onaangenaam kan gekeurt worden, dat ook zelfs maar een enkelde
Predik-stof door den druk gemeen gemaakt en nagelaten word niet alleen ter
nagedagtenis en herkauwing voor kinderen en kindskinderen, opdat ze nooit
in vergetelheid geraken, maar ook tot de eeuwige lof en roem van den grooten
Heer van zijn Kerke'.
In de 'voor-af-spraali zegt hij o.a. 'o! dat ook een wolke van hemelsche
zegeningen dit nieuw gebouwde huis des Heeren overdekken en vervullen
mogte, dat de hoog-verheven Koning van sijne Kerk sijnen zegenende rijkstaf
nu paren wilde met 't geklank des Evangeliums! Dat dat lieflijk aangezigte over
ons ligtel Ja ook mij met nieuwe hoedanigheden bekroonde, om kragtig door
te breken in uwe harten, opdat er dus veele kinderkens in dit Schermersche
Zion mogten geboren wordenf.
Na deze 'voor-af-spraak' wordt psalm 96 vers 7 en 8 gelezen, waarna Van
der Hammen in de zogenaamde 'toepassing1 herinnert aan slechtere tijden:
'wat souden onse vaders ten tijde der reformatie al gegeven hebben, als sij 't
hadden mogen genieten. Toen liep men met hoopen, om Gods woord te horen,
op open velden, in holen, en spelonken der aarde. Men ging uuren ver en dat
op 't gevaar van 't leven, geen bloed-placaten nog den wreedsten martel-doot
ontziende
Een boeiend stuk van de preek is het deel waarin Van der Hammen zich
in de historie begeeft: 'deese plegtigheid nu heb ik gewillig op mij als uwen
Leeraar genomen, schoon menigmaal verlegen, omdat ik mij soo ontbloot
vond van de nodige aentekeningen ontrent de ware gesteltheid van deese
plaats en dit Eiland om dus aen mijn bestek te voldoen, want dit Schermer
eiland is als bij toeval in de Wereld gekomen. Het is in sijn eerste opkomst
geweest als Moses in een biesen-kistken, op 't water swemmende en allens-
kens sijn hooft opheffende, geringe visschers sullen desselfs eerste aenleg-
gers geweest zijn. Het water is onse moeder, wieg en bakermat. Verwagt
niet dat wij u thans eens toonen sullen hoe dit Schermer-Eiland plagt wild
te leggen, zoo dat er niemant woonde dan alleen des Zomers eenige men-
schen van Akersloot, die hier turf spitteden en baggerden veen op uit de
Sloten; en op 't land, dat goed was, weiden sij de beesten, schuilende voor
die tijd in tenten en hutjes en keerende tegen 't aennaderen van de winter,
wegens 't hooge Water, met hun turf en koeyen weder naar Akersloot.
En hoe in vervolg van tijd er menschen quamen die er huizen begonden te
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
136