kleinigheidjes toe. Hij verklaarde bijvoorbeeld waarom Leeghwater van "het
Eylant" sprak. Hij veronderstelde kennelijk dat het bij de lezers na de droog
making van de Beemster, Schermer en Starnmeer niet meer bekend was dat
Graft en De Rijp eens op een eiland lagen. Voorts meldde Leeghwater zelf in
de uitgave van 1649 niets over zijn activiteiten bij het beleg van Den Bosch
van 1629. Wel zei hij hier iets over in het Haarlemmermeer-boeck. Daar
meldde hij betrokken te zijn geweest bij het opstellen van een plan om het
geïnundeerde land rond de belegerde stad droog te maken en de reparatie
van daarvoor benodigde molens. Schabaelje dikte dit in zijn editie van de
Kleyne Chronyke wat aan. Hij roemde de "grooten dienst" van Leeghwater "in
't Leger voor 's Hertogen-bos met Molens te ordineren en te stellen, om het
water uyt te malen; 't welck een groot voordeel heeft gegeven om de selve on-
winnelicke Stadt winnelick te maken.
Van wezenlijk belang zijn deze laatste kleine aanpassingen niet. Duidelijk
zal zijn geworden dat Schabaelje behoorlijk in de oorspronkelijke tekst heeft
geschrapt om het hele boekje toe te snijden op de brand van 1654. Hij liet
alle langere gedichten weg, zowel die van Leeghwater zelf als het inleidende
vers van Hoejewilt. Op deze manier wist hij de omvang van het boekje -
ondanks de toevoeging van zijn eigen brandkroniek- gelijk te houden. Het
meest opvallend zijn echter misschien wel Schabaeljes ingrepen in Leeghwa-
ters verhalen over de opkomst en bloei van de grote doopsgezinde gemeente
en de ondergeschikte positie van de gereformeerde kerk. De geschrapte pas
sage over de machtsovergang van doperse in gereformeerde handen geeft
extra betekenis aan die verhalen. Duidelijk wordt ook dat de doopsgezinde
Leeghwater partij heeft gekozen. Daarbij mogen we niet vergeten dat hij za
kelijk direct bij de twisten was betrokken. Samen met Pieter Jansz. Stijnis
stelde Leeghwater namelijk een bestek op voor de vergroting van de gerefor
meerde kerk. In 1635 oordeelde de vroedschap dat dit plan het beste was.
De hele geschiedenis van de eerste en tweede druk van de Kleyne Chrony
ke vormt verder een extra aanwijzing van de nauwe betrekkingen tussen
Leeghwater, Schabaelje en Hoejewilt. Uit de hele serie rijmen in de eerste
druk blijkt tenslotte dat onze beroemde Rijper een groot liefhebber van de
dichtkunst was. Het kan bijna niet anders of hij is lid geweest van het doops
gezinde rederijkersgenootschap 'De Witte Roose' en heeft op die manier ac
tief deel genomen aan het culturele leven in het dorp.
Diederik Aten
Deze bijdrage is een ingekorte versie van het artikel 'Leeghwater, Schabaelje en
Hoejewilt; de eerste en tweede druk van Leeghwaters Kleyne Chronyke vergeleken',
verschenen in het Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 12 (2003) nr. 1. Daar zijn
ook verwijzingen naar de relevante literatuur te vinden.
116