Het verhaal van oom Jan
Het verhaal van de ongehuwde bejaarde oom Jan Blaauw begint bij de
opgravingen die in 1978 werden verricht door de archeologische werk
groep, op het erf van zijn neef Aad Blaauw aan de Raadhuisstraat in Graft.
De werkgroep had het vermoeden dat in die grond, op de plaats waar tij
dens de stalperiode van de boerderij de mestvaalt kwam te liggen, in het ver
leden het huishoudelijke afval werd gestort. Een verzoek aan Aad, daar te
mogen graven als de mestbult in de zomer was verwijderd, werd welwillend
toegestaan. Aad had er zelf aanvankelijk niet veel belangstelling voor, maar
toen er inderdaad enkele leuke vondsten aan het daglicht waren gekomen,
die voorlopig in de lege koestal waren uitgestald, kreeg hij zelf ook de
"kriebels" om eens te gaan zoeken, na volbrachte dagtaak.
Tijdens die bezigheid, in de avonduren, kreeg hij bezoek van oom Jan, die
langs zijn neus weg informeerde "of hij niets beters had te doen dan in die
prut te wroeten".
Zijn antwoord kwam er op neer dat dit werk toch wel leuke resultaten had
opgeleverd, die in de stal waren te zien. Oom Jan hapte toe bij de uitnodiging
"kom maar eens mee". Toen tijdens het bekijken van de bodemvondsten
bleek dat er ook een "zilveren rijer" tevoorschijn was gekomen, begon oom
Jan toch wat anders tegen dat wroeten in de prut aan te kijken.
"Toch eens kijken of er in mijn erf ook van die spullen zitten", was zo on
geveer de gedachte die oom Jan in de volgende dagen een graafje in zijn
boomgaard deed hanteren. En warempel: de eerste poging was raak. Er kwa
men niet alleen maar scherven tevoorschijn, maar ook tinnen lepels en ande
re metalen voorwerpen. Van ijzer en van messing. Weliswaar geen zilveren
rijers, maar dat bleek geen beletsel voor oom Jan om nijver te blijven zoeken.
Zijn graafwerk begon de allure van mijnwerkersarbeid te krijgen: hij ver
dween zelf onder het maaiveld als hij via een laddertje tot op de bodem af
daalde van de keurig netjes gegraven kuil die door zijn graafwerk was ont
staan. Intussen had hij aardappelkisten vol aardewerkscherven opgedolven,
van roodbakkende aarde, al of niet versierd met geel slibwerk of ingekraste
versiering. Daaronder scherven die duidelijk afkomstig waren van vuurscher
men, die vroeger bij het naar bed gaan over het haardvuur werden gezet om
dat vuur te doven. Er was zelfs een groen geglazuurd gaaf exemplaar bij. Een
waarlijk unieke vondst.
Niet minder merkwaardig was, dat er ook verscheidene grapen werden
gevonden waar niets aan mankeerde: kommen op drie pootjes en met twee
oren. Eigenlijk mankeerde er wèl iets aan die kommetjes. Er zat een scheef
pootje aan of een oor was kennelijk in de pottenbakkersoven in de knel ge-
77