ren, Klaas Stam, ook in Oosterbuurt actief als hekelaar, met zijn beide zonen.
Het hekelen was bepaald geen rijkmakerij. Het was werk-bij-gebrek-aan-
beter. In sommige gevallen was de werkplaats, het hekelhok, niet eens eigen
dom van degenen die er werkten. Ook de woning van het hekelaarsgezin was
in sommige gevallen eigendom van de zeildoekfabrikant. Bij de meeste heke
laars in Oosterbuurt was dat de firma van Leijnden in Krommenie.
Tegenover de doopsgezinde kerk in Oost-Graftdijk stond het hekelhok van
Jan en Jaap Schoon. Zij waren de enige hekelaars in het dorp die werkten voor
de firma Sijpesteijn, ook gevestigd te Krommenie.
Hoe ging nu het hekelen in zijn werk.
De bossen hennep werden per schuit gehaald in Krommenie en na de be
werking, zo'n twee weken later afgeleverd in zakken. Uiteraard werd dan
meteen de nieuwe voorraad ruw materiaal meegenomen. Ook dat transport
was handwerk: één man aan het roer en één in het "zeel". Trekken. Of, als de
wind mee zat, kon er gezeild worden.
In de hekelhokken hingen de bossen te drogen aan de wand. "Leden" wer
den ze genoemd. Ze waren meer dan twee meter lang. Aan het schot zaten
klampen. Daarop werden, met een moker, de leden in kortere, meer handza
me stukken geklopt. Ongeveer driekwart meter. Dat was de maat waarmee
men aan het werk ging.
Die stengels waren plat en dik en moesten doorgehekeld worden. De heke
laar nam een bosje en sloeg dat in het hekelblok. Dat was een houten blok
met vlijmscherpe stalen pennen, vijf of zeven rijen pennen achter elkaar in een
soort zigzag-verband.
Als het bosje hennep in het blok was geslagen, moest het door de pennen
worden getrokken. Dat was zwaar werk. Men kon niet de hele bos er in één
keer doorhalen. Het ging met korte stukjes, van telkens tien, hooguit vijftien
centimeter. Als op die manier de helft van de streng was doorgehekeld, werd
'ie omgedraaid om ook de andere helft zo, stukje voor stukje door de hekel te
halen. Daarbij moest de hekelaar goed uitkijken dat hij niet per ongeluk het
stukje vergat waar hij, het laatst zijn hand had gehouden, in het midden van
de streng, want kwam hij dan later, met het gehekelde produkt voor de keu
ring, dan zei de keurmeester: "Hé, de hand zit er nog in" en de hekelaar kreeg
minder uitbetaald.
De vezels moesten goed los zijn. Dat noemde men het karrel. Daarvoor
werd uitbetaald. Daarnaast was er het afval, wat ook werd ingeleverd, maar
daar kreeg de hekelaars niets voor uitbetaald. Het werd ook niet weggegooid.
Men noemde dat "het werk". Het ging naar de breeuwers, die er de naden van
de houten schepen mee dichtmaakten. "De breeuwer geeft het werk uit han
den", was een gezegde uit die tijd.
81