van de normale breedte). Met een gewone schepradmolen kon men volgens hem gemiddeld maar een op de tien dagen uitslaan; met een kleiner scheprad erbij zouden dit er drie op de tien kunnen worden. De uit Zaandijk afkomstige Verkuyl stelde voor om de drie schepraderen op verschillende hoogten te monteren. Het verschil in ashoogte tussen het laagste en het middelste scheprad bedraagt bij hem anderhalve voet, evenveel als het ver schil tussen het middelste en het hoogste scheprad. De molenaar kan het kleinste rad gebruiken als het water in de polder zeer hoog staat en de wind zo slap is dat een gewone molen niet kan draaien. Verkuyl kwam daarnaast met een meer ingrijpend voorstel: het reizend scheprad, waarvan de ashoogte aangepast kan worden (kan rijzen en dalen) aan het steeds wisselend peil van binnen- en buitenwater. Het is ons niet bekend of dit voorstel ooit ergens is gerealiseerd. Oudere molens met meer dan een scheprad De vraag dringt zich op in hoeverre de in 1793 gepubliceerde voorstellen om het aantal schepraderen per molen uit te breiden, nieuw waren. Hui- chelbos van Liender wees er in zijn prijswinnend antwoord op dat op dat moment in het Hoogheemraadschap van Schieland reeds verschillende mo lens met een tweede scheprad waren uitgerust. Blanken had om de haal baarheid van zijn voorstel te ondersteunen, gewezen op de goed functione rende Rotterdamse watermolen Kostverloren. Deze was in 1742 gebouwd met twee schepraderen die alleen in breedte verschilden (respectievelijk 19 en 36 duim) en ieder hun eigen aandrijving en wateras hadden. De molen werd zonder het minste inconveniënt beheerd en bemalen door één mole naar. Over de molen Kostverloren en andere Schielandse boezemmolens verscheen in 1989 een publicatie van Keunen. Hieruit blijkt dat reeds voor 1793 drie Schielandse molens met twee schepraderen waren uit gerust. Twee molens werden in 1772/73 gebouwd met twee schepraderen op dezelfde wateras; het bestek geeft als diameters 19 en 17,5 voet, als breedtes respectievelijk 16 en 24 duim. Octrooien en ideeën - De idee van een watermolen met twee scheprade ren leefde ook al volop in de zeventiende eeuw. Doorman (1940) vermeldt voor de periode 1607-1711 maar liefst zes voorbeelden van een octrooi voor zo'n molen, in een geval zelfs voor een molen met twee of meer schepraderen (Tabel 2). Het is ons niet bekend of een van deze geoctrooi eerde molens ooit werd gebouwd en heeft gefunctioneerd. In het archief van De Beemster bevinden zich bestekken waaruit blijkt dat een van deze uitvindingen, die van Pieter Pietersz. uit De Rijp en Pieter Claesz. uit Graft, 54

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2000 | | pagina 6