Blauw is blauw en blauw zal blauw blijven, al zouden de heren mij de stad uitdrijven Altemetter wat anders, maar zelden wat goeds. Je moet je nooit laten kisten door dooie dingen. Val aan goud, dan ben je meer waard. Je kenne wat beleven alsje niet doodga. 30 Dagen heeft november, april, juni en september; februari heeft er 28 alleen, en de andere hebben er 30 en één. Doe varkens goed dan krijgje spek. Doe mensen goed dan krijgje een grote bek. Ik ga m'n padje eens inkorten. 't Mag lijen dat je beter wor. Als ikje niet meer zie, schrijve doe ik niet. Dat doen nog geen dooien. Als het niet verandert, dan eet ik nooit meer. Laat maar staan, 't eet zout nog brood. Amen, amen, ik wou dat ze kwamen en jou meenamen. Wat zouden ze kijken als ik met jou ging strijken. Wat zouden ze hardlopen om jou weer terug te kopen. Zodoende vong de koe een haas. Het is me te duur, anders kocht ik een nieuw stel hersens. Alsje gewerkt hebt flink en goed, smaken rauwe bonen zoet. Als de hele wereld stokvis was en alle bomen worst. En al 't water schoensmeer was. Hoe lest men dan de dorst? M'n vaders vader varkens vader was 'n beer. Die maakt van een scheet een donderslag. Deze molen kan niet malen. Wie hier komt moet toch betalen. Want het is vandaag een dag, dat je voor niets, niets geven mag. Kijk wat is die munt toch mooi. Komt zeker van een goed allooi. 127

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 1998 | | pagina 27