nu en dan is er een enkeling, die weinig in de kerk komt. Maar over het
geheel genomen is Oostgraftdijk een kerkelijk en een fatsoenlijk dorp
geweest net zo ongeveer dus als Graft.
Wel is Oostgraftdijk kleiner, en in een kleine plaats zijn ook minder
groten en machtigen. Er zijn daar in Oostgraftdijk maar een paar mannen,
die in aanmerking komen om schepen te worden. Aanzienlijken zijn
zeldzaam, en zich daarom misschien wel eens des te scherper bewust van
eigen waardigheid. Dan willen ze ook naar hun waarde behandeld
worden. De kerkenraad van Oostgraftdijk heeft in onze periode driemaal
conflicten gehad met vooraanstaande gemeenteleden, alle drie schepen of
oudschepen.
De zaken waarover het ging zijn meestal niet belangrijk. Eenmaal
betreft het een meningsverschil over de benoeming van een
schoolmeester, een andere maal blijft de oorzaak voor ons verborgen, en
blijkt alleen de verbittering. De dominee wordt er wel eens moedeloos
onder, en schrijft bij het aanbreken van een nieuw jaar in het
notulenboek: 'de Heere doe dagelijks tot sijne gemeynte, die salig worden,
en geve eenmaal de lang verwachte en gewenschte vrede, soo binnen als
buyten de gemeynte'."81 Die twee zijn kennelijk met elkaar verbonden,
vrede in het dorp en vrede in de kerk. En als het de machthebbers zijn die
de vrede verstoren, dan is er ook onrust in de kerk.
De kerkelijke tucht kan dan niet dienen om de vrede te herstellen, want
meestal behoren de kerkenraadsleden ook tot de aanzienlijken, en zijn ze
zelf partij in het geding. Toepassing van tuchtmaatregelen zou dan
misbruik van kerkelijke macht kunnen zijn. In elk geval heeft de
kerkenraad van Oostgraftdijk in deze gevallen zeer groot geduld betracht.
Men meent ook wel eens, dat kerkelijke tucht vooral een middel was
om de armen van de gemeente in toom te houden. Die waren afhankelijk
van de diaconie, zegt men dan, en dus gevoeliger voor kerkelijk vermaan.
In de achttiende eeuw is dat misschien wel eens zo geweest. In de
zeventiende eeuw blijkt daar niets van. We lezen nergens in het
notulenboek, dat de diakenen komen vragen om strafmaatregelen tegen
lastige armen. De diakenen konden zich trouwens ook niet te veel laten
gelden, want ze putten niet uit een ruime beurs.
Er is nog een kasboek van de diakenen van Westgraftdijk, uit de jaren
tachtig van de zeventiende eeuw. Daaruit blijkt dat deze diakenen per jaar
ongeveer 400 gulden te besteden hadden. Nu kunnen we het totaal van de
jaarlijkse uitgaven voor armenzorg in de hele banne van Graft stellen op
ongeveer 9000 gulden, waarmee ten naaste bij 500 personen geholpen
moesten worden, dus gemiddeld 18 gulden per hoofd. In de
50