22
"'t Stadhuis van Amsterdam" lag in die tijd op ieders lippen. Immers, de
beslissing tot het bouwen van een nieuw stadhuis in de hoofdstad dateerde reeds
van januari 1640. Het duurde nog tot 1648 voor de eerste steen van het 8e
wereldwonder (de bijnaam van het tegenwoordige Paleis op de Dam. -CB) werd
gelegd. De opening van het nieuwe stadhuis vond plaats eind juli 1655. Het
oude stadhuis van Amsterdam was inmiddels in de nacht van 7 op 8 juli 1652 in
vlammen opgegaan. Feiten in overvloed om de naam te geven aan een herberg
die gebouwd werd in het centrum van De Rijp, in die dagen een stad gelijk."
(Bovendien lag de nieuwe herberg ook aan een Dam.-CB)
De Jong herinnert er vervolgens aan dat het destijds gebruikelijk was de dingen
van de dag die indruk hadden gemaakt in de herinnering te houden. Zo was de
grote brand van De Rijp een historisch feit wat door de naam van de herberg
"De Verbrande Rijp" in herinnering werd gehouden.
Wie opdracht gaf tot de bouw van de nieuwe herberg aan de Dam in De Rijp
heeft De Jong niet in de archieven kunnen vinden en evenmin wie de eerste
uitbater was. "Doch", zo vervolgt hij, "van bevriende zijde is mij meegedeeld
dat in het archief te Haarlem een naam wordt genoemd in 1734, bij de verkoop
van het pand op 30 januari dat jaar. Toen werd geveild: Een huis en erf, zijnde
herberg, genaamd "t Stadhuis van Amsterdam", staande en liggende benoorden
en aan de Dam tot Rijp, hebbende aan de Oostzijde een eigen vrije gang en „en
Speelhuis achter aan de Gou. Nog daarbij in één coop een stallinge, erf en een
woonhuis achter op het erf, even beoosten de Dam. Plokgeld 50. Hoogste
bieder was Aldert Meut op 6050. Het is opgehouden op ƒ8050. Op 16 februari
1734 is het uit de hand verkocht voor 6900 aan Theodorus en Maurits Storm
te Amsterdam. Nog altijd bevindt zich het Speelhuis aan de Gouw, vervolgt
De Jong, waarna hij er aan herinnert dat het in de Gouden Eeuw al een
centrum was van vermaak, waar "de mannen van de walvisvaarders en
haringbuizen bijeenkwamen en er de dans voerden". De Rijper jeugd werd er
tijdens Rijper kermis eertijds vergast op een optreden van "de kunstenaar op
het ijzerdraad" Leonardus Kingsberg; de notabelen uit het dorp beoefenden er
het kolfspel en de rederijkers voerden er hun stukken op.
In het jaar van De Jong's publikatie, 1951 dus, herinnerde dat achterste deel van
de toneelzaal inderdaad nog aan de status van "kolfbaan", zoals het ook later
nog wel werd genoemd. De Jong wijst er tenslotte op dat "de vaardige hand van
de Rijper schilder Spaarman het vele malen vereeuwigd heeft" en dat het in die
vorm tot in Amerika toe plaats aan de wand heeft gekregen.
In 1818 deed Jacob Blokdijk zijn intrede in vanouds de herberg '"t Stadhuis van
Amsterdam ".Sindsdien is het bedrijf in de familie gebleven. De tegenwoordige
exploitant heet weliswaar Oudejans, maar hij is een kleinzoon van de laatste
Blokdijk die er zijn gasten herbergde.