HET EINDE VAN DE RIJPER WALVISVAART
"Wij woonen in een land druipende van walvisch
traanZo schetsen Betje Wol ff en Aagje Deken
rond 1780 in een van hun brieven hun tijdelijke woon
plaats De Rijp. Sterk overdreven zal deze beschrij
ving wel niet geweest zijn. Dit redersdorp gold van
af het begin van de vrije walvisvaart in de tweede
helft van de 17e-eeuw, als het belangrijkste centrum
van de walvisvaart in Noord-Holland benoorden het IJ
buiten de Zaanstreek. Maar, terwijl hier, temidden
van de penetrante stank van leerlooierijen en traan-
kokerijen, hun literaire leven door het schrijven van
de brievenroman "Sara Burgerhart" het hoogtepunt be
reikte, bloedde de Groenlandvaart in dit dorp lang
zaam dood.
Een oneervolle eindstrijd is het evenwel niet geweest.
Terwijl het totale aantal schepen uit de Republiek
dat ieder jaar naar de Poolzee voer, vooral na het
einde van de 70-er jaren sterk terugliep, wisten in
die jaren de Zaanse en Rijper rederijen het aantal
schepen van hun walvisvloot tot het einde toe rede
lijk te stabiliseren. Het was dan ook vooral de vaart
op de Straat Davis, het vangstgebied tussen Groenland
en Canada, die in die jaren gevoelige klappen te in
casseren kreeg. Voor de Rijper walvisvaart had dit
geen direct nadelige gevolgen. Behalve het schip van
de rederij van Simon Beets dat in 1 775 onder bevel
van de Helderse commandeur Adriaan Hagenaar als
laatste Rijper schip in deze Straat jacht maakte
op de Groenlandse walvis^ kwam men hier toch al
sinds jaren geen walvisvaarder uit De Rijp meer
tegen. Hun jachtterrein strekte zich voornamelijk
69