Willemsoord en de opkomst van het ijzeren stoomschip,
een inleidende verkenning
DJ. (Dick) Vries
Sanering
Halverwege de 19e eeuw telde
Nederland* nog drie Rijkswerven
van aanbouw te Amsterdam, Rot
terdam en Vlissingen én twee Rijks
werven van uitrusting te Hellevoet-
sluis en Willemsoord (Helder).
Deze situatie zou echter niet lang voort
duren want uit bezuinigingsoverwegin
gen moest de Rijkswerf te Rotterdam
als eerste van dit vijftal in 1850 haar
poorten sluiten. In deze keuze speelden
de in die tijd nog moeizame verbindin
gen van Rotterdam naar zee een belang
rijke rol want de werf was als enige nog
maar kort tevoren speciaal ingericht
voor het herstel van stoommachines en
ketels.
Op de marinewerf te Vlissingen werden
in 1862/1863 belangrijke investeringen
gedaan met de aanschaf in Engeland
van een aantal bewerkingsmachines
en transportwerktuigen voor ijzeren
pantserplaten. Met deze 'pantserfabriek'
werd het mogelijk om diverse schepen,
waaronder het houten zeilfregat Zr. Ms.
'De Ruyter' in de jaren 1863-1865 te be-
pantseren. De benodigde gewalste vlak
ke pantserplaten werden in Engeland
aangeschaft omdat in Nederland alleen
de minder geschikt geachte gehamerde
pantserplaten konden worden vervaar
digd. Ondanks de vermelde investe
ringen ontkwam ook de marinewerf te
Vlissingen in 1868 niet aan sluiting.
In een tijdbestek van minder dan twee
decennia waren dus alle werkzaamhe
den van de Rijkswerven in Nederland
geconcentreerd te Amsterdam, Wil
lemsoord en Hellevoetsluis. Ondanks
de aanwezigheid van een dubbel gegra
ven droogdok werd de werf van uitrus
ting te Hellevoetsluis vanaf 1860 na
drukkelijk ondergeschikt gemaakt aan
Willemsoord en voornamelijk bestemd
voor de conservatie van opgelegde
schepen. De ligging van Helder als
voorhaven van Amsterdam en daarmee
verbonden door het Noord Hollands
kanaal was van belang voor deze keuze.
De beperkte ontplooiingsmogelijkhe
den van de kleine werf te Hellevoetsluis
speelden mogelijk ook een rol. De in
1861 aangevangen maar niet voltooide
verlenging van het hiervoor aangehaal
de fregat 'De Ruyter' ging de krachten
van de kleine werf te Hellevoetsluis
waarschijnlijk te boven.
Europese taken
Voor de Europese taken (landsverde
diging en bescherming koopvaardij
beschikte de 'Nederlandse zeemagt'
nog tot in de jaren '50 van de 19e eeuw
vooral over houten zeilschepen. Niet
temin had de toepassing van ijzer in de
constructie van deze schepen, variërend
van verbanddelen (waaronder knieën)
en ankerkettingen tot complete kaap
standers, een behoorlijke vlucht geno
men sinds het begin van de 19e eeuw.
Ook was de marine vanaf de late jaren
'20 in die eeuw betrokken geraakt bij de
ontwikkeling en het gebruik van stoom
machines voor de scheepsvoortstuwing.
In dit verband wordt de marine zelfs
een pioniersrol in de Nederlandse
scheepsbouw toegedicht. Ongeveer 90%
van de raderstoomschepen, die tussen
1827 en 1870 voor de marine werden
gebouwd, was echter bestemd voor de
dienst in Oost Indië.
De faciliteiten op de drie resterende
Rijkswerven hadden dan ook tot het
einde van de jaren '50 met elkaar ge
meen, dat ze in hoofdzaak ingericht
waren voor de bouw respectievelijk het
onderhoud en de uitrusting van hou-
Het houten zeilkorvet Zr. Ms. 'Prins Maurits der
Nederlanden (1842-1905) van de 'Nederlandse
Zeemagt'.(Foto: collectie Nederlands Instituut
voor Militaire Historie).
ten zeilschepen. De ijzerbewerking in
(grof)smederijen was daarbij evenwel
gemeengoed geworden. Ook op Wil
lemsoord was al in 1823 een smederij
gevestigd (in het huidige gebouw 52).
De eerste operationele aanwending
van door stoommachines aangedreven
pompen op Nederlandse marinewerven
vond plaats op 13/14 september 1806
met de proefdokking van het fregat
'Euridice' in het dubbele droogdok te
Hellevoetsluis. In de daarop volgende
decennia zou de invoering van stoom
machines voor de aandrijving van
werktuigen zoals pompen, ventilatoren
(voor de smidsvuren), hamers en zagen,
geleidelijk plaats vinden. Ter vergelij-
93