eind van de Stationstraat tegenover tandarts Schreuder. Menig partijtje is op dat veldje gestreden en ook menig ruitje van het prachtige woonhuis van de tandarts is in die tijd gesneuveld. We deden eigenlijk niet anders dan voetballen, dag in, dag uit. Zo beslo ten Henk en ik, samen met Ijs Paans, een eigen voetbalclub op te richten, BWOD, Behouden Wij Ons Doel. Op een open veld langs de Kanaalweg wordt een eigen Voetbalveld' aange legd met doelen die vervaardigd wor den met afgestoken plaggen. Er is één probleem: om de haverklap ligt de bal in het water van de Loodsgracht. Een lange paal brengt uitkomst, daarmee kunnen we de bal weer naar de wal kant 'hengelen'. Vlak achter ons voetbalveld ligt het Marsdiep, door de dijk afgeschermd van de stad. Het is die dijk en het wa ter dat ons als een magneet aantrekt. Wij brengen er honderden uren door met krabben tukken, vissen of ge woon wat 'donderjagen' met een zelf in elkaar geflanst vlot. En zijn wij daar uitgespeeld, dan is er nog altijd de haven met alle activiteiten die daar bij horen. De kotters en de mijnenvegers, jagers en kruisers van de marine. Of wij kijken met open mond naar de Marinierskapel als die op Koningin nedag vanaf het Paleis de stad intrekt. Die dag begint traditiegetrouw met een rondgang van meerdere muziek korpsen door de straten van Den Hel der, de vlaggenparade bij het Paleis en later op de dag de parade. Een bij zonder moment speelt zich 's avonds af in de muziektent in het parkje voor het station. Elk jaar geeft een muziek korps daar een concert. Wij rennen wat heen en weer of'scheuren' op onze fietsjes tussen het publiek door. Als het mooi weer is staat er altijd wel ergens een ijsboer en anders gaan wij naar Laan voor zo'n heerlijke rode ijslolly. In september 1947 beginnen mijn lagere schooljaren aan de 'School met den Bijbel' op de hoek van de Ko ningstraat en de Koningdwarsstraat. Ik herinner mij alle leerkrachten nog goed, de 'juffen', De Klerk, De Haan en Groot Enzerink en de meesters Ste- venson, Schoorl en De Böck. Juffrouw De Klerk was een lieve moeke. Voor zover ik het mij kan herinneren was ze ongetrouwd en lid van het Leger des Heils. Ze kon prachtige bijbelverhalen vertellen en wakkerde mijn latente belangstelling voor taal aan. Het was in de derde klas dat ik mij bewust werd dat ik het leuk vond om opstel len te schrijven. Mijn verhouding tot de beide andere 'juffen' was niet bijster goed, maar dat kan ook aan mij gele gen hebben. Van Stevenson herinner ik mij de verhalen over de visserij, waar hij zo'n immense belangstelling voor had. Wat ik van de natuur weet is te danken aan meester Schoorl, een zachtaardige onderwijzer. Dat laatste kan ik zeker niet zeggen van De Böck, de kale, zoals wij hem meestal noem den. Aan hem bewaar ik weinig goede herinneringen. De lagere schooljaren behoren mis schien wel tot de mooiste van mijn leven. De wintermaanden in warme klaslokalen met door kolen gestookte kachels. Dromerig naar buiten staren naar de marineboten en visserssche pen die uitvaren. In gedachten ga ik mee die onmetelijk grote zee op, ver weg van school. Luilak, beddezak Er zijn in de loop van een jaar een paar hoogtepunten in een jongens leven. Dat is in de eerste plaats het Luilak-feest. Als jongetjes van zes mochten wij zaterdags voor Pinkste ren om zeven uur 's morgens, met een paar blikjes aan een touw gebonden, door de buurt lawaai maken. En maar zingen 'Luilak, beddezak, sta om zeven uur op, negen ure, hallef tien, nog is die luilak niet te zien'. Naarmate wij ouder werden werd het tijdstip steeds meer vervroegd. Als ik mijn ogen sluit voel ik nog de span ning als ik op vrijdagavond naar bed ging. Mijn moeder had beloofd mij op tijd (03.00 uur) te roepen, maar toch kan ik de slaap niet vatten. Na uren draaien wint uiteindelijk de slaap. En dan is daar dat bijzondere moment; half in slaap hoor ik in de verte lawaai. Ik schrik wakker, vast verslapen schiet mij door het hoofd. Een blik op het wekkertje overtuigt mij van het tegenovergestelde: het is pas half drie. Heel voorzichtig kleed ik mij aan en smeer in de keuken een paar boterhammen. Mijn moeder roept zachtjes: 'Kijkje uit! Geen gekke dingen, hé?' En dan de geheimzinni ge, donkere nacht in. De andere jon gens zijn al buiten en met ons groepje gaan we op pad. We hebben er dit jaar 4» De 'kattenbrik' in 1958. Van links naar rechts de agenten W. Peppink, D. Postmus en A. Woltjer. 153

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2009 | | pagina 27