Toortsdragers en padvinders, relaas van een jeugdbeweging (1)
Leger des Heils
In een grijs verleden, toen de Hel-
derse bevolking zuchtte onder het
Germaanse juk, was het voor de jeugd
niet altijd even gemakkelijk om zich
op een fatsoenlijke wijze te vermaken.
De door de Engelse Lord Baden Po-
well gestichte padvindersbeweging
was vanzelfsprekend streng verboden
en de speeltuinen waren gesloten.
Veel van de schoolvrienden en buurt
genootjes hadden samen met hun
ouders hun toevlucht gezocht op een
evacuatieadres ver weg in Breezand,
Anna Paulowna en zelfs in Fries
land. Er waren maar weinig jongens
overgebleven om een club mee op te
richten en een voetbalelftal kreeg je al
helemaal niet bij elkaar.
We gingen niet altijd naar school,
want in onze school waren soldaten
ondergebracht.
Voor de school liep een Duitse schild
wacht waar tegen wij soms allerlei
onverstaanbare kreten riepen.
Wanneer hij liet blijken dat hij niet
begreep waar wij het over hadden en
reageerde met de vraag:"Was?" riepen
wij: "Was dat moet je aan je kont sme
ren dan kan je naar Engeland glijden",
waarna wij ons ijlings uit de voeten
maakten.
En toch gloorde er hoop, want in het
gebouw van het Leger des Heils aan
de Spoorgracht werd onder het mom
van een figuurzaagclub, een jeugdver
eniging opgericht.
Hoewel het Leger zijn oorsprong vond
in Engeland (gesticht door William
Booth), werden de activiteiten van de
heilsoldaten oogluikend toegestaan
zolang zij zich maar niet in uniform
vertoonden en zich uitsluitend bezig
hielden met de verspreiding van het
evangelie.
Op woensdagmiddag kwamen wij on
der de enthousiaste leiding van Gerrit
Meringa en Jo van Doorn bijeen in de
legerzaal. Toen leider Meringa werd
opgeroepen voor de "Arbeitzeinsatz"
en tijdelijk werd te werk gesteld in
Duitsland, moest Jo van Doorn pro
beren het stelletje tuig alleen onder de
duim te houden. Hij is daar met veel
tact en doorzettingsvermogen won
derwel in geslaagd. Wij konden in de
legerzaal boeken lenen en natuurlijk
was er op zondag ook de onvermijde
lijke zondagschool.
Wij werden Toortsdragers genoemd,
waarschijnlijk was het de bedoeling
van de korpsleiding dat wij als het
ware met een toorts het evangelie
zouden verspreiden.
Eigenlijk was het allemaal toch een
beetje geheimzinnig, want niemand
wilde dat de aandacht van de Duitse
bezetter al te zeer op de activiteiten
van deze club werd gevestigd. De
leden van de groep herkenden elkaar
wanneer zij elkaar op straat tegen
kwamen, doordat zij hun geopende
handpalm op borsthoogte brachten.
De eerste bijeenkomsten werden ge
houden in een leegstaand pand aan
de Kanaalweg waar voorheen een café
was gevestigd. Het pand stond op de
nominatie om te worden gesloopt op
last van de Duitse bezetter. Op zekere
dag werden wij ook geïnstalleerd.
Dat gebeurde op een avond in het
stikkedonker in een kleine kamer in
de woning van de kapiteins die boven
de legerzaal was gelegen. Als bewijs
van deze installatie als Toortsdrager
ontvingen wij een installatiediploma.
Wij vonden het allemaal een geweldig
avontuur, de Zwarte hand was er hele
maal niets bij.
Het is zeer waarschijnlijk dat al de
140