Het gebeurde op het
Marsdiep (1)
Het aantal schepen dat in de 17e
eeuw, de bloeitijd van de Republiek de
Zeven Verenigde Nederlanden via het
Marsdiep de Zuiderzeehavens beva
ren heeft, zal wel nooit geteld worden.
En evenmin het aantal schepen dat als
gevolg van stormgeweld op de rede
van Texel vergaan is.
Maar de allergrootste rampen, waar
bij een groot aantal schepen tegelijk
verging en honderden schepelingen
de dood in de golven vonden, zijn
generaties lang door verteld en in
oude kronieken van tijdgenoten be
schreven.
Een van de bekendste kroniekschrij
vers in Hollands Noorderkwartier was
de uit Schoorl afkomstige chirurgijn
Dirk Burger van Schoorl (1650-1717),
die vele jaren in Oudesluis (Zijpe)
woonde.1 Niet alle door deze en an
dere 17e eeuwse kroniekschrijvers
beschreven stormen hadden tot ge
volg dat er schepen op het Marsdiep
vergingen. Grote scheepsrampen,
waarbij tientallen schepen betrokken
waren, kwamen uiteraard alléén voor
als er tijdens de storm juist een groot
aantal schepen op de rede lag. Naast
windkracht speelde daarbij vooral
windrichting een belangrijke rol. Het
kon voorkomen dat ondanks storm
kracht schepen dermate gunstig "in
de buurt van de wal" lagen dat er géén
schepen vergingen.
Stormramp 1638
"Den 3. November, hadde wij alhier
een swaren storm uit den Zuidwesten
met donkere Maan, daar bleven wel
35 schepen in Texel." aldus Dirk Bur
ger van Schoorl. Inderdaad was het
volgens de tabellen van Grotefend op
6 november nieuwe maan.2
Er vergingen "2 schepen van Hoorn
die met suiker geladen waren, ko
mende uit Brazilje, de een was groot
250 en de ander 200 lasten 1 last 2
ton). Nog bleef er een Straatsvaarder
die met stukgoederen geladen was
tot Enkhuizen t'huis hoorende; daar
bleven ook verscheide scheepen die
na Fernabucq met victalie gingen.
Desgelijks bleven der Schepen die
uit Vrankrijk kwamen en met Rog
en Garst geladen waren en eenige die
nog heen driegde om lading te halen.
De schade wierde geestimeert meer
dan 10 Tonnegouds te bedragen."
(Straatvaart was vaart door de Straat
van Gibraltar op de Middellandse
Zee).
"Goddelooslyk" (1654)
Een storm in de nacht van 7 janu
ari 1654 waardoor in Amsterdam
het kruis met de weerhaan van de
Westertoren werd gerukt en in Zuid-
Holland het vissersdorp Ter Heide
ernstige schade werd toegebracht,
deed bij Texel wel twintig schepen
vergaan waarbij ca. 200 mensen ver
dronken volgens de 17e eeuwse ge
schiedschrijver Lieuwe van Aitzema
(1600-1669).3
Burger van Schoorl weet als
bijzonderheid te vermelden dat van
de Oost-Indië-vaarder "de Lely"
zestig matrozen verdronken, maar
de overigen naar een andere Oost-
Indiëvaarder "de Roos" konden wor
den overgebracht alsmede vier kisten
met geld. Het betrof V.O.C.-schepen
die op het punt stonden naar Indië te
vertrekken. De auteur spreekt voorts
op bestraffende toon over ondankbare
schepelingen die niet inzagen hoe zij
door Gods genade gered waren:
(van) een Boeijer, beneffens
naast) een ander Schip sinkende, bleef
egter al 't volk behouden, die, als zij
me op een ander schip gebergt waren,
daar men haar vraagde waar haar
Schip gebleven was, zoo antwoorden
zij goddelooslyk, ons schip is voor
den Duivel! Foey, ligtvaardige Guiten,
is dit Uw dankbaarheid voor de gena
de Gods, maar even aan U bewezen!"
Texelschade (1660)
De 17e eeuwse Amsterdamse
kroniekschrijver Tobias van Domse-
laer (1665) spreekt van een Zuidwes-
terstorm in de nacht van zaterdag
op zondag 18-19 december 1660,
die grote schade teweegbracht aan
huizen, kerken en schepen. In het Y
leden vier fluitschepen ernstige averij;
andere schepen liepen aan de grond.
Burger van Schoorl geeft allerlei de
tails over de stormschade op de rede
van Texel. Van de 155 schepen die
er lagen, werden slechts 38 niet van
hun ankers losgeslagen. Zestien of
zeventien schepen dreven zelfs af naar
de dijk in de Gelderse hoek even ten
noorden van Enkhuizen. De Westfrie
zen wisten niet hoe ze de ladingen
moesten bergen en "stopten de dijk
met peperbalen!"
Bijna vermakelijk is het verhaal van
"een Jongen op zeker schip dat ge-
sonken was en (die gedurende) deeze
Storm in de Hut doorgeslapen heb
bende, alzoo het water zoo hoog niet
bij hem was, word 's morgens wakker,
en opkijkende, ziet de Schipper en
veel Maats in de Touwen gehegt, die
de gantsche Storm waren uitgestaan,
dog zeer flaauw zijnde, roepen de
Jongen: verwondert zijnde dat hij nog
leefde, vragen om Brandewijn. De
Jongen brengt haar een fles, waardoor
zij wederom kragt kregen: tot Hoorn
aanquamen haar handen en vingerts
tot 't gebeente door de touwen gesle
ten."
Burger van Schoorl besluit zijn relaas
over deze scheepsramp als volgt:
"Vele Menschen en een koninkrijks
waardije waarde) aan koopmans-
100