Houtsnede van een van de gestichten in Veenhuizen (Krakelepost 6e jrg. nr. 3, p. 13)
Het leven in Veenhuizen
Bij deze illustratie hoorde een stich
tend gedichtje:
"Hier ziet het weesje zich, op 't stil
en vreedzaam land,
Gevormd en opgeleid tot een
gewenschten stand.
Deelde eens zijn vroege jeugd in
's levens moeite en pijn,
Hier leert hij vlijtig, braaf, wijs en
gelukkig te zijn".
In Veenhuizen stonden drie nieuwe
hele grote gestichten. Om een groot
rechthoekig plein waren ruime zalen,
voor jongens, voor meisjes, voor ka
tholieken, voor hervormden en voor
joden. Iedere zaal had een zolder. Een
vader of zaalopziener, meestal een
ex-militair, had de dagelijkse leiding
over de zaal. De kinderen waren hem
gehoorzaamheid verschuldigd. Hij
liep meestal rond met een stok in de
hand, om de onwilligen mee te kas
tijden. Tijdens de maaltijden en wan
neer de kinderen naar de poort geleid
moesten worden als de bel luidde om
het 'werkuur' aan te kondigen, moest
er orde zijn. Op zon- en feestdagen
begeleidde de zaalopziener de wezen
naar de kerk. Er hadden zes of zeven
zaalopzieners tegelijk dienst.
Voor de jonge weesjes was er een
aparte zaal; de ziekenzaal was aan de
zorgen van een ziekenvader en -moe
der opgedragen. Om het gesticht heen
stonden de woningen voor gehuwde
kolonisten (min of meer vrijwillige
ontginners) en voor personeelsleden.
Even buiten de poort was het por
tiershuisje - de portier was een veld
wachter. Ook waren buiten de poort
een strafzaal, waszalen, een magazijn,
de bakkerij enzovoort.
De wezen moesten het omringende
land bebouwen, veengronden be
stemd voor boekweitteelt omspitten
en spinnen en weven in de bij het
complex behorende fabriek. De wees
jes die nog te jong waren voor dit
werk gingen naar school. Sommige
wezen deden dienst als kok, kamer
wacht, kindermeid en als opzichter
bij het veldwerk of werkten in de was
serij.
De inrichting van het gesticht was
zeer eenvoudig: geschuurde planken
op twee schragen en losse banken.
Op de bovenzaal alleen lage kastjes
en hangmatten (net als op de oorlog
schepen in die tijd). Iedere wees had
een strozak, een met stro gevuld kus
sen, 's zomers één deken en 's winters
twee dekens. In de winter werd op
iedere zaal een grote kachel gestookt,
met turf. De jongens droegen een
zwarte broek en dito buis, een van
blauwe wol gebreide pet, een blauwe
halsdoek met ruiten en ze liepen op
klompen. De meisjes droegen een
rood baai, een zwarte rok en een
roodgeruite doek.
Hoe verging het de Helderse wezen?
Op de staat van de 25 Helderse
weeskinderen, die naar Veenhuizen
moesten, staan potloodaantekenin
gen (vooral data in 1826 en een paar
in 1827). Bij nader onderzoek via
internet (Genlias) bleken dit overlij
densdatums in Veenhuizen (gemeente
Norg) te zijn. Van de 24 nader onder
zochte wezen - Symon Lek staat op
de Helderse én de Schager lijst, maar
is verder niet te vinden - zijn er zeker
14 al in 1826 (een enkeling in 1827)
overleden in het gesticht in Veenhui
zen. Dat is maar liefst 58%.
Ter vergelijking: van de 13 voor reke
ning van Schagen 'opgezonden' wezen
zijn er maximaal twee (8%) en waar
schijnlijk nul in Veenhuizen overle
den. Van de zeven Zijper wezen, die
uiteindelijk daadwerkelijk gingen,
stierf er geen één daar in Drenthe.
Dan is 58% sterfte onder de Helderse
wezen, hoewel het in deze vergelij
king om kleine aantallen gaat, wel erg
hoog. Hoe is dat te verklaren?
- In Veenhuizen stierven meer dan
twee keer zoveel kinderen die bij aan
komst 6-12 jaar oud waren dan van
ouder dan 12 jaar. Zowel de eerste
lichting Zijper als Schager wezen in
Veenhuizen was gemiddeld 13 jaar
oud, die uit Den Helder en Huisdui
nen waren gemiddeld 10. Twee waren
6 jaar, drie 7, drie 8, drie 9 en vijf 10.
Uit Zijpe een van 9, een van 10 en een
van 12, de andere vier waren 14-16
jaar oud. Uit Schagen was er maar
een jonger dan 10 jaar en vijf waren
16-18.
- Er waren weeshuizen in den lande
die vooral hun zieke en zwakke kin
deren naar Veenhuizen stuurden.
Den Helder zal wel tot die categorie
behoord hebben. Een slechte condi
tie bij aankomst in Veenhuizen was
geen goede basis om de "beroerde
leef- en werkomstandigheden" plus
het - zeker voor de 6-12-jarigen - on
voldoende eten ("een overmaat aan
meelspijzen en te weinig vet en eiwit
ten" alsmede vitamines) en het slechte
drinkwater te kunnen overleven. "Al
leen de sterksten overleefden" daar. 3