Mijn jeugd vanaf 1929 t/m de oorlogsjaren
van Wereldoorlog II (5)
Zo maakten we dan regelmatig een
wandeling naar de Hoofdgracht.
Langs de Kanaalweg waar voor kinde
ren ontzettend veel te zien was. Eerst
al langs de Dijkstraat waar de meeste
aandacht voor de banketwinkel van
Van Alphen was. Daar stonden heer
lijke gebakjes in de etalage. Uitzoeken
welke je de lekkerste leek. Gebak was
voor ons een unicum. We wisten wel
de voorkeur van moeder. Een kikker
kopje, bestaande uit twee ronde koek
jes met crème er tussen en daarboven
van crème een ronde bal die groen
was geglazuurd. Van chocola waren
dan oogjes en een mondje gemaakt.
Ons leek zo'n grote hoorn met pud
ding er in het summum van genieten.
Rechts van ons passeerden we het
plantsoen met het Reddingsmonu
ment. Daar gingen we altijd even op
een bankje zitten om te luisteren naar
het carillon. En dan raden welk liedje
er werd gespeeld. Het waren meestal
zeemansliedjes zoals 'In een blauw-
geruite kiel' of'Hollands vlag, jij bent
mijn glorie'.
Voorbij de Postbrug waar het post
kantoor op de hoek stond. Kwamen
langs de bioscoop en keken dan naar
de plaatjes van de film die in die week
draaide. Na nog andere winkels, die
niet bepaald onze aandacht hadden,
kwamen we langs Casino. Daar kwa
men we eenmaal per jaar als er een
Sinterklaasfeest werd gegeven, geor
ganiseerd door de Bond waar vader
lid van was. Aan de overkant was de
Mosterdbrug die wel eens open ging
als er een boot door heen moest.
Langs de Kruisweg, waar we goed
moesten opletten bij het oversteken,
waren ook winkels die nu niet direct
onze belangstelling hadden. Behalve
de speelgoedwinkel van Prins. De
Hoofdgracht bestond voornamelijk
uit statige herenhuizen met een sou
terrain. Dat was spannend om door
de tralies in de grond te speuren of er
soms iets kostbaars lag. Coen vertelde
dat hij er wel eens geld had gevonden.
Nu wij zagen nooit iets, ja peuken van
sigaren of sigaretten, of papiertjes van
snoepjes. Maar daar bleef het bij. Als
we dan de koffie en thee hadden afge
geven (beneden in het mandje doen,
dat dan werd opgetrokken met een
touw langs de trap) gingen we altijd
kijken naar het 'Monument voor hen
die vielen'. Dat monument maakte
veel indruk op ons. Die treurende
vrouwenfiguur met aan haar voeten
een man, bedekt met een vlag. Daar
zat ook nog een ander verhaal aan
vast. Onze buurman Koster, van het
café, was een grote man die gekleed
ging in een zwarte broek, wit over
hemd, zwart vest en zwart schipper-
spetje. Er was iets merkwaardigs aan
die man. Hij droeg altijd een leren
handschoen aan een van zijn handen.
Als kind vond je dat maar vreemd en
vroegen we vader hoe dat kwam. Hij
vertelde het volgende verhaal: jaren
geleden was er ergens een ontploffing
geweest, waarbij mensen om het le
ven waren gekomen en buurman zijn
hand had verloren. Die mensen lagen
onder dat monument en de hand ook.
Stonden wij bij het beeld zeiden we
tegen elkaar: "Hier ligt de hand van
buurman ook onder". Dat stond voor
ons vast.
Ons huis grensde aan het café, maar
er was een steeg tussen die schuin
liep. Heel merkwaardig. Vanuit onze
woonkeuken keken we zo tegen de
muur waar een urinoir was voor de
klanten van het café. Zo gebeurde het
wel eens dat daar een manspersoon,
die duidelijk te diep in het glaasje had
gekeken, zijn behoefte ging doen. Met
niet bepaald zeevaste benen waggelde
hij door de steeg en ging daar staan
niet wetende dat wij hem konden
zien. Moeder wist dan niet hoe snel
ze het gordijntje met van die kleine
kwastjes van onderen, moest laten
zakken, zodat wij als kind daar geen
getuige van hoefden te zijn. Maar
Kanaalweg met blik op de Hoofdgracht. Links de Kruisweg, rechts de Weststraat. Op
de achtergrond (uiterst rechts) de voormalige Rijkswerf (beeldbank HHV)
36