Wandelen in Den Helder (7)
Doe je als je, om welke reden dan
ook, gepensioneerd bent. Als ik bij
die wandelingen de tegenwoordige
jeugd zo eens gade sla, dan heb ik het
gevoel dat wij ons vroeger beter kon
den vermaken. In elk geval minder
agressief. In de meeste gevallen zie ik
ze met speelgoedgeweren en revol
vers elkander denkbeeldig overhoop
schieten. En als je de vernielingen in
de krant leest die onze jeugd aanricht,
dan liegt dat er ook niet om. Als ik al
wandelend, de grote bekken hoor die
kinderen hun ouders durven geven,
dan ben ik nog verbaasder als pa of
moe niet eens reageert.
Misschien hebben onze ouders er ook
wel geen goed aan gedaan door ons te
dreigen met het lucifergesticht, of de
tientonen, maar als mijn ouders nog
geleefd hadden dan had ik ze zelfs nu
nog geen grote monde durven geven.
Maar terug naar het verhaal.
Het spelen is anders geworden. Als ik
op de dijk loop dan zie ik daar bijna
nooit meer kinderen spelen. Nu was
de dijk van onze tijd heel wat aantrek
kelijker. Als je vroeger op de dijk liep
zag je aan de ene kant de zee, en aan
de andere kant de huizen die aan de
dijkweg stonden. Zitten op de dijk is
er nu vanwege de teer ook niet meer
bij. Wij kropen er als het ware over
heen.
Vooral in het zeegras dat er altijd in
grote hoeveelheden lag kon je rollen
en stoeien. Al zeiden ze thuis dat je er
vlooien van kreeg, daar trok je je niets
van aan. Die vlooien moet ik trou
wens nog steeds krijgen. De eigenaars
van dat zeegras waren er natuurlijk
niet blij mee dat je er in speelde,
want die mensen hadden het met
veel moeite van de zeekant af naar
boven gesjouwd, om het netjes uit
te spreiden, zodat het in de zon kon
drogen. Daarna moest het nog wel
eens gekeerd worden. Hoeveel keer of
dat gebeuren moest zou ik niet weten.
Dat zijn van die dingen die je als kind
niet interesseren, je had alleen maar
de pest in als je er uit gestuurd werd.
Ik denk dat de mensen die dat zeegras
wonnen er ook geen dikke boterham
aan overhielden.
Hoewel zeegras een artikel was, dat
veel verwerkt werd in de bedden en
meubelmakerijen. De meeste van ons
lagen of zaten thuis wel op zeegras.
Er was in die dagen veel meer reuring
op de dijk. Er werd veel meer met de
hengel gevist, maar er waren ook veel
mensen die voor hun brood visten.
Er stonden tenminste altijd veel kom
men voor de dijk. Als de mensen, die
zon kom gelicht hadden met hun vlet
aan de dijk kwamen, dan was je er
als de kippen bij om te kijken wat de
vangst was. We hielpen graag duwen
aan de boom van de kaapstander, en
als je mocht helpen de balkjes voor de
vlet te leggen waarover hij naar bo-
vengleed dan was je een geluksvogel.
En dan maar kijken wat er gevangen
was. Een groot percentage bestond
altijd uit knorhanen en krabben, die
zonder pardon op de stenen gingen.
Ik heb er veel tijd aan besteed om die
krabben en knorhanen weer in zee
terug te gooien. Mijn medelijden was
altijd groter dan mijn trek in vis. Nou
waren die krabben niet zo moeilijk
om vast te pakken, maar die knorha
nen daar kon je je lelijk aan bezeren.
Maar desondanks deed ik alles om ze
te redden. Wat kon je fijn spelen op
de pieren met die paaltjes er op. Die
heetten eigenlijk golfbrekers, maar
wij zeiden paaltjespieren. Je kon,
vooral bij ruw weer zo lekker op die
palen zitten, liefst zo ver mogelijk in
zee, met alle risico's van een nat pak.
Vooral je schoenen sloegen zo wit uit
van dat zeewater. Ze konden thuis
dukqezicht. DEN HELDER
De zeedijk ca. 1920. Zo te zien ligt hier zeewier te drogen (beeldbank HHV).
21