Wandelen in Den Helder (3)
Deed je niet graag met je vader
en moeder. Dat stijve aan de hand
van je ouders lopen daar was je
niet zo gek van. Ook al omdat ze
meestal dezelfde route liepen. Via
de dijk naar de Buiten-haven, en
over de Zuidstraat terug. Je moest
bovendien je zondagse kleren aan en
mocht je amper bewegen. Je veters
moesten netjes in je schoenen zitten,
je moest op tijd je neus snuiten
en er vooral niet in peuteren. Ook
vooral niet in het openbaar op je
hoofd krabbelen, want al kun je je
nu zoiets niet meer voorstellen, in
die tijd hadden veel kinderen nog
last van hoofdluis en als je liep te
krabbelen mochten ze eens denken
dat je pieten had. De jongensmode
was in die tijd een matrozenpakje
en ik deed aan die mode mee al was
dat niet vrijwillig. Ik had er trouwens
geen matrozenpet bij maar een
zwarte strooien hoed met brede rand
en linten om de bol, waarvan de
uiteinden achter mij aan wapperden.
Op je borst had je een enorme dikke
zwarte strop, die met haakjes en
oogjes onder je kraag bevestigd zat.
Bij elke wilde beweging ging er zo'n
haakje uit een oogje en hing je strop
scheef. Maar ja, vloeken mocht je
dan ook niet! Ik stond zelfs op de
foto met mijn strop scheef. Nou was
dat niet zo verwonderlijk, want zo'n
foto maken dat was vroeger ook wat.
Je moest een hele tijd onbewegelijk
stil staan en naar het vogeltje kijken
wat nooit te voorschijn kwam. Maar
enfin, om kort te gaan, dat wandelen
was pet.
Vooral ook als je ouders kennissen
tegen kwamen en daarmee aan
het praten raakten dan was dat
lange wachten een marteling. Maar
er waren ook dagen dat ik heel
gewillig mee ging. Dat was, als ik
door had dat mijn vader onderweg
ergens ging opsteken om te gaan
biljarten. Ik vond biljarten fijn om
naar te kijken en mocht bovendien
m'n vaders gemaakte punten op de
tellers, die in de rand van het biljart
zaten, aanknippen. Ik kneep hem
trouwens altijd als een dief dat hij
zou verliezen.
Maar de hoofdzaak was wel dat er
meestal een kogelflesje voor mij
aan zat. Ranja daar was ik niet gek
op. Die limonade aangelengd met
water vond ik maar een flauwe
beweging. Maar een kogelflesje was
het helemaal. Je had bovendien de
keus uit drie smaken nl. citroen,
frambozen en cider. Het was wel
riskanter dan ranja, want het
koolzuur dat er in zat boerde vaak
op, en dan moest je zorgen dat het
koolzuurgas niet door je neus naar
buiten kwam want dan vlogen de
tranen in je ogen. Een wonderlijk
apparaat zo'n kogelflesje met de
rubberring in de hals waar de
glazen stuiter in geperst zat door
de koolzuurdruk die in de fles zat.
Die stuiters daar waren we gek op,
want in plaats van knikkeren
deden we daarmee een spelletje
dat we pikkertjebom noemden. Ik
kwam ook nog wel eens met mijn
ouders in het Bondsgebouw aan
het plantsoen. Op zondagavond
zat daar meestal een strijkje van
drie man. Piano, viool en cello
was meestal de bezetting. Het
Bondsgebouw was eigenlijk een
militair tehuis, waar ook burgers
mochten komen. Er stond een
zogenaamde kunstspelpiano,
waar pedalen aan zaten zoals bij
een harmonium. Je moest er een
papieren rol in doen waar gaatjes
in zaten zoals bij een orgelboek,
maar dan kleiner. Door op de
pedalen te trappen bracht je het
speelmechaniek in werking en
Het Bondsgebouw
86