onvoldoende bemand
Bij vertrek vanuit IJmuiden
bestond de bemanning uit 65
koppen. Dat was wel niet direct
echt tekort, maar compleet was
de bemanning niet. In de Haagse
Courant van 23 oktober 1936
staat het verhaal van de dan
tachtigjarige H.W. Kunst, die ruim
een halve eeuw eerder matroos 3e
klasse op de 'Adder' was: 'Toen
wij in IJmuiden lagen, gingen
wij passagieren met ons tienen.
Gezamenlijk besloten we naar
Molcum (Amsterdam) te gaan, om
onze familie goedendag te zeggen.
Wij liepen naar Amsterdam en
daar zocht ieder zijn kennissen
op. Tezamen gingen wij volgens
afspraak per trein naar IJmuiden
terug, maar de schuit was weg.
Daarom gingen we per trein naar
Rotterdam en dan met een bootje
naar Hellevoetsluis, waar we
ons schip wel zouden zien. We
meldden ons op het wachtschip.
De commandant vroeg waar we
thuishoorden. "We bennen van de
Adder," zeiden we, „en zijn gaan
passagieren om moeder goedendag
te zeggen." „Wat hebben jullie een
rare ziekte, dat leren jullie nooit
af," zei de commandant. „Maar
jullie mogen van geluk spreken,
want de Adder is met man en muis
vergaan
In het marineblad 'Alle Hens'
is echter sprake van twee
kwartiermeesters, zeven matrozen
en één ziekenverpleger die op 1 juli
met verlof waren gegaan en zich
in Hellevoetsluis weer aan boord
moesten melden.
Het schip was bewapend met
twee getrokken voorlaadkanons
van 23 cm (Armstrong) in één
toren opgesteld, een kanon van
7,5 cm, een kanon van 5 cm,
een kanonrevolver van 3,7 cm
en een mortier van 12 cm. Het
schip was voorts voorzien van
een zware, smeedijzeren ram aan
de voorsteven en uitgerust met
twee sloepen en een vlet. Het kon
door zes waterdichte schotten in
compartimenten worden verdeeld.
Na het aanbrengen van een centraal
kiel en een stoomstuurinrichting
stuurde het schip beter dan in het
begin, maar het bleef een drijvende
batterij, geen zeeschip.
Het rapport spreekt niet alleen
van een onvolledige, ook van een
'onvoldoende' bemanning. Daar
werd vooral mee bedoeld dat de
bemanning onvoldoende ervaring
bezat, om met dit soort schepen
te varen. Zelfs de commandant,
luitenant ter zee der ie klasse E
Simon van der Aa, een kundig
officier, had nooit op een monitor
gediend, noch een van zijn
officieren. Ook het overgrote deel
van de bemanning was niet met
het schip vertrouwd. Met name
het tekort aan ervaren vuurstokers
achtte de commissie wellicht funest.
Van de tien vaste vuurstokers
voeren er slechts twee mee. De rest
was reservepersoneel.
Zelfs van de zeeloods, de 63-jarige
C.S. Duinker, werd geschreven dat
van hem 'het algemenen gerucht'
ging dat hij als loods 'minder
geschikt' was geworden. Dat klinkt
nogal vaag. Iets anders was dat
de commandant van het schip
'geen loods (had) aangevraagd die
bevoegd was voor het loodsmans
vaarwater der zuidelijke gaten en
met monitors vertrouwd was.' Dat
Duinker niet geëxamineerd was
voor de zuidelijke wateren (4e en
5e district) viel hem moeilijk te
verwijten. Dat hij geen ervaring had
met rammonitoren al evenmin.
laatste reis
Al bij het vertrek op 5 juli
's morgens om 10.00 uur vanuit
IJmuiden, ging er van alles fout.
De commandant verzuimde zijn
vertrek aan de minister en aan de
commandanten van de marine te
Amsterdam en Hellevoetsluis te
melden. Het gevolg was dat op de
avond van de ramp de minister niet
eens wist dat 't schip op zee was. De
commandant te Amsterdam waande
't schip nog in IJmuiden, evenals
de commandant te Hellevoetsluis.
Hoewel zulks niet verplicht was,
maar wel gebruikelijk, had de
beambte van de Semaphore te
IJmuiden van de Amsterdamse
Kanaalmaatschappij het vertrek van
de 'Adder' evenmin gerapporteerd.
Het ongeluk wilde 'dat die beambte
op 1 July 1882 door een ander was
vervangen, en bij de verwisseling
der personen een misverstand
is gerezen.' De nieuwe beambte
had begrepen dat hij alleen de
binnenkomende marineschepen
diende te rapporteren.
Niet dat dit - achteraf - iets
geholpen zou hebben, maar het
reddingswerk kwam nu in 't geheel
niet op gang omdat het schip niet
vermist werd. 'Het was stil weder,
en de maand was Julij. Alleen de
barometer was dalende en de wind
krimpende De wind was in de vroege
morgen van zuid, Z.Z.O. geworden,
dus aflandig, en zwak en de zee was
dientengevolge kalm. De barometer
was sedert den vorigen avond te 6 uren
tot des voormiddags 10 uren van den
jjden van 755.4 tot 750.2 teruggelopen.
Men kon de commandant dus
kwalijk verwijten dat hij zee koos.
Wel had hij kunnen berekenen
dat de eb die 't schip nodig had
om tegen de zuidelijke wind in
Hellevoetsluis te bereiken, die
morgen om tien uur al te lang liep.
En als 't schip wind én vloed tegen
zou krijgen, was het nog maar de
vraag of de rammonitor daartegen
in zou kunnen varen.
Aanvankelijk ging het allemaal goed.
'Te 12 'A uur werd de monitor met een
binocle waargenomen door den heer
LM. Willemse, rustend gezagvoerder
ter koopvaardij, uit zijne woning, die
te Katwijk aan Zee aan het strand
staat.' De monitor bevond zich toen
5 a 6 Engelse zeemijlen uit de kust.
Ook toen DirkTaat, strandvonder
te Katwijk, om 13.00 uur het schip
'ongeveer 1 Vi uur gaans uit de kust'
zag varen, was er niets bijzonders
aan te zien. Er stond eb en het schip
vorderde goed.