68 HET FRIESCHE HANDSCHRIFT. Aan de Redactie van »de Nederla11dsche Spectator." WeiEdele Heeren, Door velerlei geselirijf uitgelokt, verzoek ik UEd. be leefd, het onderstaande in uw blad, een plaatsje te verleenen. OVER HET BOEK VAN ADELA. Ik ondergeteekende verklaardat bovengemeld boek niet na 1853 door >Piet Paaltjens" of door een anderen geleerden »Piet" gemaakt is. Durfde ik mijn geheugen zoo zeer verdenkendan zou ik veeleer geloven dat mijn vader, die in 1837 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, het my op een goeden dag met passende toespraak had fer hand gesfeld. Zoo had het ten minste behooren te zijn. Ik ontving het echter van mijne tante die eerst in 1849 stierf met de eenvoudige toespraak, dat zij het op verlangen van mijn grootvader zóó lang had moeten bewaren tot dat ik oud en wijs genoeg zou zijn om er prijs op te stellen. Dat deze verklaring geen bewijs is voor hen, die met mij en mijn geheugen niets te maken hebbenbegrijp ik volkomen. sMet zwart op wit"! a EN NU DE HOOFDZAAK: Daar mijne nieuwsgierigheid en die myner zonen, dooi de vertaling van den heer dr. Ott em a, voldaan is, komt het er voor my minder op aan wat de geleerden er van denken die het boek niet gezien hebben. Maai'! bij het lezen bemerk ik, dat het boek, voor zooveel er van het ge heel nog overig iswel door de over de Lindens be waard is, doch dat het niet voor hen maar voor de b 1 a n ke Europesche bevolking geschreven is»Qmdat de Heidensche volken met hunne priesters destijds uit Azie, ten noorden over Zweden en ten zuiden over Frankrijk, in Europa drongen en door list en geweld alles vernielden en zoek maakten wat de overwonnenen aan hunne verloren vrijheid kon herinneren." Of de geschiedenis daarin te boek gesteld nu even on waarschijnlijk is als die der Aziatische en Afrikaansche volkerenlaat ik in het middenmaar ik geloof toch dat het zeer ondankbaar van ons zijn zoude haar overhoord te werpen terwijl men die van vreemdenmet vele kosten in eere houdt. Helder den 26 Oct. 1871. G. OVER DE LINDEN. Eerste Meesterknecht hij 's Rijks-Marinewcrf. de nederlaag van de burchtmaagd Minerva in haar strijd met de burchtmaagd Kalta zien we haar wegvluchten met Jon, zeekoning uit 't Alderga. En passant verwoest Jon uit weerwraak nog even Kalta's burcht, waaruit een oorlog is ontstaan, die duizenden gesneuvelden telde. Deze gesneuvelden zijn de verloren gegane Friese woorden? Jon zou de strijdbare Harmen Sytstra zijn, oprichter van het Fryske Selscip (die zijn brieven altijd met Jon Friun ondertekende). Verderop in het verhaal vertrekt deze Jon met zijn jonge zeelieden uit het schrale gebied Attika: de uittocht van Harmen Sytstra e.a. uit het (verschraalde) Friese Genootschap? Met de Middellandse Zee in de verhalen zou de (Friese) Middelzee bedoeld zijn; Phonisia, Phoenicië volgens Ottema, die dit vertaalt met Palmenland, zou het land, het domein van de taalgeleerde dr. Johan van der Palm zijn. Apol, grevetman over de Finda oorden, zou de 18e eeuwse Friese edelman Onno Zwier van Haren zijn, woonachtig op het landgoed Findenoord bij Wolvega. In 1992 heeft Goffe Jensma in een zeer knap en doorwrocht artikel echter toch opnieuw een lans gebroken voor het auteurschap van HaverSchmidt. (n) Het Oera Finda boek, aldus Jensma, was niet alleen een familiekroniek en een 'Friezenbijbel' over de Friese grootheidswaanzin ('Wij zijn het Israël van het Noorden'), maar vooral een 'soort van modernistisch getinte traktaat... over de richtingenstrijd in de Hervormde kerk.' In zijn tijd als predikant in het bij Dokkum gelegen terpdorp Foudgum (1859-1862) heeft de pas beginnende vrijzinnige predikant het moeilijk. 'Allerergst was het wel als ik, in opgewekte bui, aan zucht tot scherts toegaf. Zoo onschuldig konden mijn vrolijke invallen niet zijn, of ik merkte al spoedig aan strakke gezichten en oogen die gewisseld werden, dat ik helemaal op verboden terrein geraakt was. Geen wonder: men had er die van de leer waren, dat lachen zonde was en dat het tenminste voor iemand die niet volkomen zeker was van zijn genadestaat, niet te pas kwam, een opruimenden toon aan te slaan.' (12) Juist in deze jaren zou HaverSchmidt aan het Oera Finda boek gewerkt hebben, samen met de intelligente spotvogel Eelco Verwijs, toen nog leraar 'moderne' talen in Franeker (1858-1862). Jensma gaat ervan uit dat HaverSchmidt zo een mogelijkheid zag de door hem gekoesterde moderne opvattingen, dwars tegen de orthodoxie in, onder het volk te brengen. Zeker is dat HaverSchmidt van kinds af de kunst van het mystificeren verstond als geen ander. Zeker is ook dat hij de literaire vormen en stijlmiddelen beheerste die ook in het Oera Finda boek kunnen worden teruggevonden. En het is eveneens denkbaar dat HaverSchmidt, na Foudgum predikant te Den Helder (1862-1864) het handschrift aan Cornelis Over de Finden bezorgd heeft. Maar waarom zou hij dat gedaan hebben? De excentrieke Over de Finden was antikerks en het is mogelijk dat ds HaverSchmidt de bezitter van het handschrift niet gekend heeft. Waarom zou hij ook zo dwaas zijn zich te compromitteren? Of koos HaverSchmidt daarentegen heel bewust Over de Linden? Want HaverSchmidt mocht dan wel beweren dat hij hem niet kende, Over de Linden was wél hervormd en juist die zeldzame figuren die 't verdomden een keer naar de kerk te komen, waren veelbesproken. Zeker Over de Linden, die in 1869 zelfs formeel brak met de kerk. (13) En

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2005 | | pagina 10