Bêwmrmkml Heden van de pers gekomen: EEN WOORD AAN DE BEWO NERS DER NIEUWST AD, inzake der op te richten Bewaarschool. Mede voor belangstellenden gratis verkrijgbaar bij C. BREET Az., •^Ang. '75. Nieuwstad. gaan. En? Daar komt de z.g. lijkbe zorger of aanspreker mij uit naam van den herbergier uitnoodigen ter begrafenis. Ik begreep niet zoo dadelijk waartoe, en daarom stelde ik de vraag: Hoe wil men mij daar hebben? Als drager geef ik mij niet. Als buur heb ik geen tijd te missen. Als Christen, om Gods Woord te spreken, kan en wil ik komen. De man gaat heen. Hij komt ook weer terug, en zegt: Neen! Het is om de begrafenis te leiden, zoo als U dat gewoon zijt. 't Was niet zonder schroom, dat ik mij den volgenden morgen derwaarts begaf, want ik kon wel berekenen, wie, en wat daar te zullen aantreffen. Immers waren deze lieden geheel buiten de burgerklasse, en ingelijfd bij al wat bordeelhouder of waardin heette. Maar ik bad, en trad binnen. Daar stonden de mij alle bekende verte genwoordigers der hoerenwinkels met hunne vrouwen rondom de doode! De man der overledene weende luid en bitterlijk. Zoo u het gewoon zijt! Was mij gevraagd. Maar daartoe, bleek mij, was de tijd te kort. Daarom in de plaats van rond de tafel of lijkkist te gaan zit ten, een gedeelte der Schrift te le zen, en daaraan mijnen toespraak te ontleenen, stelde ik mij in hun midden, en nam de doode tot mij nen tekst. Daarop begaf ik mij mede naar het kerkhof, en hield een korte toespraak. Maar nu? Te ruggekeerd van de rustplaats der dooden, stapten allen het sterfhuis binnen. Ook mij werd een plaats, en wel aan het vooreinde van de lange tafel, aangewezen. De tafel werd onder diep zwijgen gedekt, en allerlei gerechten werden opgezet. Alles was weldra gereed, en hoe groot de vrijmoedigheid dezer lie den gewoonlijk is, zoo zaten allen neder met gebogen hoofden en ge sloten mond. 't Bleek mij, dat het voor allen een pijnlijk oogenblik was. Ik stond op van mijne zit plaats, en met de bede in de ziel om wijsheid, opende ik deze stille en plechtige bijeenkomst door te zeg gen: Mijne vrienden!!... Ja, dat zijt gij immers heden? Hebt gij niet op dezen dag mijne vriendschap ge vraagd? Zie, wij zitten aan, aan eene tafel, voor denzelfden Bijbel, en gereed denzelfden zondaars vriend aan te roepen. Ja! Wij zijn heden vrienden! Gij hebt dit alzoo begeerd. En waarlijk dit is mij een oorzaak van vreugde, en dank aan God! - Wij zullen eten! Maar ge weet het wel, door mij wordt dit niet gedaan, zonder aanroeping van den Naam des Heeren.' Tja, ze wisten het. Breet wilde wel helpen, maar zijn oeverloze gebe den en toespraken dienden ze op de koop toe te nemen. Bij het weg gaan tenslotte, vergat Breet niet nog eens te herhalen: 'Zult gij mij ne vrienden blijven? En uwe borde len opheffen?' Nou, nee, dat ook weer niet. Ongeveer twee jaar nadat Breet zijn 'lokaal' in gebruik genomen had, vond hij het jammer dat 't gebouw alleen voor zondagsschool en predi king gebruikt werd, maar verder de hele week leegstond. Hij besloot er een bewaarschool in te beginnen. Op 4 maart 1871 begon hij een schooltje voor kinderen van drie en zes jaar oud. De kleuterschool, waarin plaats was voor 56 kinderen, werd geleid door een juffrouw. Of die juffrouw daartoe gekwalificeerd was en hoe hij haar betaalde, wordt niet vermeld. Wél dat er in de kortste keren zoveel kinde ren kwamen - ge sproken wordt over tweehonderd -, dat Breet zelf moest in springen. Hij schrijft: 'Ik werd dus bewaar- schoolonderwij zer en nu was het: vóór acht uur 's morgens bakken, van ne gen tot vier uur 's namiddags school houden, om daarna den arbeid in de bakkerij, de administratie, en den ar beid voor eigen gezin te bezorgen, 't Is waar: dat ik mij wist te vereenigen, met den profeet Jeremia, als hij zegt: Het is goed voor een man, als hij het juk in zijne jeugd draagt, maar toch: Het werd mij te zwaar. Honderd en twintig kleine kinderen beheeren en leeren, waarvoor ik persoonlijk eene ruimte bezat van 38 vierkante meters en naast mij het soms oorver- doovend geschreeuw der 80 kleinen, aan de Juffrouw toevertrouwd, slechts door een duimsbeschot van mij gescheiden, maakten mij spoe dig zoo moede, dat ik besluiten moest, de school te verlaten, of het bakkersbedrijf neer te leggen. Niet zoo spoedig was deze kwestie tot een goed einde. Ik kon mijn broodwin ning niet missen en de kinderen kon ik ook niet wegzenden. Een tweede juffrouw konden wij niet bekostigen. En kinderen bij kinderen aanstellen, dit kwam met mijn beginselen niet overeen. Eindelijk meende ik het ge vonden te hebben. Ik had namelijk becijferd, dat door broodverkoop, het onderhoud voor 't lichaam nog wel zou gevonden worden, al hield ik op het zelf te bakken. Mijn kinderen konden dit aan de afnemers bezor gen, en ik zou in de school kunnen blijven. En zoo legde ik dan ook het bakkersbedrijf neder en wijdde mij geheel aan de belangen der jeugd in de bewaarschool. Dit was naar mijn hart.' Advertentie uit het 'Vliegend Blaadje' van 7875.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2003 | | pagina 7