Cornelis Breet, broodbakker en evangelist (1835-1916) (vervolg) 64 Cornelis Breet stamde uit een oud- Helders geslacht van Groenland- vaarders en loodsen. Zijn grootva der Cornelis Jansz. Breet (1763- 1832) was broodbakker, zijn vader Aarjen (1799-1835) echter smids knecht. De oudste zuster van Cor nelis Breet, Jannetje (1829-1909), gehuwd met de smid Klaas Graaff (1820-1883), werd de 'stammoeder' van de bekende orthodox-hervorm de winkeliersfamilie Graaff (da- mes- en herenkleding, manufactu ren). Haar kleinzoon Pieter Graaff (1878-1973) omschrijft zijn oudoom Cornelis Breet in zijn (niet gepubli ceerde) herinneringen: Hij was een uiterst bedaarde, stati ge en magere profetenfiguur, op leeftijd, met haren tot op de schou ders. Hij had een bakkerij in de Visbuurt. Zijn sterk evangelische gevoelens bracht hij in de praktijk door op eigen terrein tegenover de bakkerij een kerkje te laten bou wen, waarin hij dan als een lelcen- predikant voorging en veel zegen, ook materieel (brood) verspreidde onder de arme vissersbevolking, 's Winters, op woensdagmiddagen, vertelde hij met gebruik van zijn 'toverlantaarn' bijbelse verhalen, waar veel kinderen heengingen, ook uit andere stadgedeelten. In zijn terugblik op 25 jaar evange- lisatiearbeid (1869-1894) schrijft Cornelis Breet zelf weinig over zijn jeugd, maar uit een enkele opmer king kan men opmaken dat hij nog al 'wilde jaren' heeft gehad. Breet schrijft dat zijn leven radicaal ver anderde toen 'de Engel des Doods op mijn 23e jaar mijne woning bin nentrad'. Zijn oudste kind Aarjen, pas elf maanden oud, werd hem door de pokziekte ontnomen. Ove rigens werden er uit zijn huwelijk met Maartje Haremaker (1834- 1881) nog zes kinderen geboren en uit zijn tweede huwelijk met Mar grietje Visscher (1857-1947) nog eens dertien! Behalve door de dood van zijn eerste vrouw, werd Breet in zijn gezin nog zesmaal met de dood van een kind geconfronteerd: Toontje werd twaalf jaar, Dirk Cor nelis (1886-88) nog geen twee. Cor nelis (1891-93) werd twee jaar, een volgende Cornelis (1894-96) nog géén twee. Ook Jan (1897-99) werd nog géén twee jaar oud en Marga- rethe (1900) zelfs nog géén maand. Een derde, Cornelis (1896-1945), was geestelijk gehandicapt. Kort om, ook in zijn latere leven werd 'Zalige Breet' persoonlijk leed niet bespaard, maar daarover spreekt hij met geen woord in zijn terugblik. Vinger Gods 'Ik voelde mij verpletterd', aldus Breet na de dood van zijn oudste zoon. 'Waarom ontnam Gods hand mij dit zoo teerbeminde en met de naam mijns geliefden vaders op het voorhoofd gedrukte kind? Diep el lendig en zonder antwoord te weten of te vinden, gingen dagen en nach ten weenend en soms bijna krank zinnig van smart voorbij. Op zekere avond, nog altijd door dat 'waarom' vervolgd, bladeren mijne vingers werktuigelijk door een bijbelschen almanak en waarlijk daar vindt mijn geprangd gemoed het ant woord.' En dan volgt uitvoerig het verhaal van een schaapherder die er niet in slaagt zijn kudde over een brug te drijven. Tenslotte neemt hij een lam en loopt daarmee de brug over. Als dan het lammetje blatend 'om moeder schreit', komt moeder aanrennen en tenslotte de hele kud de En het was Breet duidelijk; het was Gods vinger: 'deze voor mij zoo zeer droevige levenservaring wekte in mijn ziel de begeerte, mij ne levenswijze te veranderen. Ik stelde mij voor dat daartoe in de De Vijzelstraat in 1920, gezien vanaf de Bassingracht. Het pand met de trapgevel links is de bakkerswinkel van Breet.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2003 | | pagina 4