56 faeces ophalen, maar er haperde nogal eens iets aan de ophaaldienst, zodat het vuil dan in grote hopen aan weerszijden van de straten lag. Nog in 1870 trof de adjunct-genees kundig-inspecteur van de provincie sloten als vuilnisplaats en een open vuilnisbelt in de bebouwde kom aan. Er was sedert 1856 wel water leiding, maar voornamelijk voor de koopvaardijschepen; de meeste hui zen waren er niet op aangesloten. Vooral door gebrek aan hygiëne bij de voeding was kindersterfte groot. Slechts drie van de vijf borelingen werden volwassen; de eerste stierf reeds in het eerste levensjaar, de ander éér hij twintig was. Cornelis Breet, die zelf als 23-jarige vader een zoon aan de 'pokziekte' verloor, zegt hierover alleen hoe hij "zoo dikwerf bij stervende kinderen, de kinderlijke eenvoudigheid des ge- loofs vond, waardoor deze met vreugde en verlangen naar Jezus de aarde verlieten". Géén wonderdokter Er waren drie burger dokters: twee van hen, P.M.S. Kros en J. Harema ker, armendokter (a f 300,- per jaar). Specialisten waren er niet. Het verbaast dan ook niets dat de broodbakker-evangelist Cornelis Breet op een kerstviering voor zo'n vierhonderd kinderen vurig bidt 'voor een jongsken, dat niemand en niets van al wat hier is kan zien, (want) zijne oogen zijn reeds lang gesloten'. Wanneer dan na afloop 'de moeder, met haren blinden Hendrik naar buiten treedtdaar springt die jongen op en verheft zij ne stem, als die van een bazuin, en roept: Mijne ogen zijn open!' Breet was overigens wel zo nuchter om, toen hij een paar dagen later een echtpaar op bezoek kreeg 'waarvan de vrouw steeds lijdende was aan hare oogen', te zeggen: 'Denkt U, dat ik een wonderdokter ben? Geloof mij, ik kan het niet hel pen, dat die jongen genezen is. Maar ga bij dat ventje ter school, om als hij, te leeren, dat de Heere Jezus goed en machtig is'. 'Zonder mij in anderer leed te ver blijden,' aldus Breet, 'acht ik toch dat ziekten en smart onder het volk dikwijls gelukkig te achten is voor den arbeid in het Evangelie. Voor mij althans hebben zij menige deur en menig hart ontsloten'. Volgens Breet heeft hij in de loop der jaren 'vele uren aan ziekbedden doorgebracht'. Ja, schrijft hij in een terugblik op 25 jaar evangelisatie- arbeid (1869-1894), dat 'de be schrijving hiervan op zich zeiven een lijvig boekdeel zou kunnen vul len'. Soms zijn zijn belevenissen in onze ogen bijna hilarisch, maar in werkelijkheid eigenlijk altijd tra gisch. Diep tragisch bijvoorbeeld is het verhaal van een jonge matroos die probeert zich te verdrinken in de Bassingracht. De man was, op weg naar huis, dronken gevoerd en daarna van alles berooft. Hij was 'waanzinnig' geworden. 'Van ogen blik tot ogenblik beet hij als een ra zende op zijn tanden en sloeg met woeste blik zichzelven op de borst'. Op het politiebureau hoefden ze hem niet. Ook in het marinehospi taal was geen plaats. Breet nam hem mee naar huis en zorgde er uiteindelijk voor dat de man weer thuis kwam. 'Hij kan niet wateren' In een ander geval wordt Breet door een meisje geroepen of hij bij haar vader wil komen: "Ik kwam slechts tot in de portaaldeur der kleine wo ning, waar het zeer groote gezin vreeselijk huilde en jammerde. Ik zag den vader van het gezin staan, met de handen vastgeklemd aan de leuning van een stoel, wit als een lijk, terwijl groote droppels, het ge leek mij doodszweet te zijn, langs zijn aangezicht parelden. Hier was doodsangst en doodsstrijd in al hare verschrikking waar te nemen. Ik wist en durfde ook geen woord te spreken. Ook begreep ik niets van het lijden in zulk een positie. Naast mij stond een marinier in angstige spanning te wachten. Zacht fluiste rend vraagde ik hem: wat scheelt deze man? En hij antwoordde: Hij staat op het punt om te barsten. Hij kan niet wateren! En o, wat bitter lijden zagen mijne oogen en toch, wat hier te doen? Daar vliegt de deur open en eene huilende stem doet ons vernemen: De dokter is niet thuis, en de apotheker kan niet komen. De laatste ster moet eerst verdwijnen om plaats te maken voor de zon des Heils. Ik zeide daarom: de Heere Jezus is wel thuis! En Hij kan wel komen! Ik zal het hem vragen. En tusschen be nauwde angstkreten, en luid ge ween van allen, baande mijne bede zich een weg naar het hart van Je zus. O, wie beschrijft de verlossing! Nog nauwelijks is het amen uitge sproken, of daar ligt de vader met het aangezicht op den vloer, en roept, onder een vloed van tranen der vreugde: Dat mag verlossing heeten. Ja, terwijl ik bad stroomde den armen lijder het water af, hoe wel hij uit eerbied staan bleef op dezelfde plaats". Het kerstfeest van blinde Hendrik 't Was Kersfeest. En de kerstfeest viering in onze Zondagsschool was immer voor groot en klein tot groote vreugde. De bevolking onzer Zondags-en bewaarschool, telde zoo ongeveer 350 a 400 kinderen. Om nu deze groote kinderschaar feest te doen vieren, deelden wij deze in twee helften. En na uitne ming van deuren en ramen in ons lokaal, bouwde ik gewoonlijk een soort van loofhut daar tegen aan, om er de ouders en belangstellen den te plaatsen. Alles was gereed en op den middag van den eersten kerstfeestdag stroomde ons lokaal meer dan vol. Naast den katheder, stond onze welbevrachte kerst boom met zijn vele lichten. Alles en allen teekenden een recht blijden dag! Allen? Neen! Eén was daarvan buitengesloten; en toch was daar van niemand zich bewust; ook mij was dit niet bekend. De tijd riep mij

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2002 | | pagina 24