rest. Er worden vele vragen gesteld, die ik naar beste weten probeer te beantwoorden, maar - voor
mij gelukkig - rijdt de politiemotorzijspan met de bekende agenten Roel Klap en Lo Gieles het
schoolplein op en wordt mij dringend verzocht, onmiddellijk bij de burgemeester te verschijnen.
Er is zoveel haast bij - het is intussen ongeveer acht uur 's morgens - dat ik in de brik word
geladen, terwijl Gieles zich over mijn fiets ontfermt. Onder speciaal geleide word ik voor het
raadhuis afgeladen en chef-bode Hendrik Jan de Ruiter brengt mij meteen trap opwaarts naar de
burgemeesterkamer, waar aanvankelijk de begroeting tamelijk koeltjes is. Als de heer Ritmeester
begint met: "Waar waart gij", weet ik dat het oppassen wordt. (Dat de politie ook al bij mij thuis
was geweest en mij daar niet trof, hoorde ik later van mijn vrouw). Ik antwoord: "Op mijn post"
en laat hem de oproep zien die nota bene is voorzien van het handtekeningsstempel van de
burgemeester en dat vindt de edelachbare niet leuk. "U hoort hier te zijn", zegt hij en dat ben ik
helemaal met hem eens. Incident gesloten!
Oorlogsbesteming
Meteen is hij weer de prettige hoffelijke man die ik ken, hoewel ik hem nog de avond van
dezelfde dag heel anders uit de hoek zie komen. Hij vraagt naar mijn vrouw, heeft er waardering
voor dat ze niet dadelijk van de kook was en laat, als hij hoort dat ik die dag nog niets gegeten of
gedronken heb, koffie aanrukken, waarbij de nimmer hoog genoeg te waarderen De Ruiter een
paar broodjes met kaas meedraagt. En dan ben ik op mijn oorlogsbestemming en dat kom ik vijf
dagen lang aan de weet.
Wat ik die eerste dag heb gedaan, daarvan kan ik me werkelijk niets herinneren. Wel een
geloop en gedraaf, herrie met sommigen die rotverhaaltjes over oorlogsgruwelen vertellen, die
zeggen familie te hebben in het oosten van ons land, een familie die al vreselijke dingen heeft
meegemaakt, bij welke verhaaltjes ik daverend de pest in krijg.
Vooral als blijkt dat een verteller het volkomen verzint en als ik hem vraag hoe en van wie
hij dat weet, hij zelf te zijn opgebeld, wat hij liegt, want hij heeft thuis geen telefoon en ten
raadhuize is voor hem geen enkel gesprek binnen gekomen. Hij zwijgt pas als ik hem voorstel
samen naar de burgemeester te gaan en die te vragen wat we met deze gegevens moeten doen.
Gelukkig is dit sensatie zinkputje vrij snel gedempt. We krijgen nog 5 jaren de tijd om echte
rampspoeden te verwerken.
Zandzakken
Niet alleen in maar ook om het raadhuis bruist het van actie. Een peloton mariniers onder
commando van onderofficier Jongman heeft buiten de wacht betrokken en achter in de tuin is in
recordtijd een zogenaamde loopgraaf ontworpen. Zandzakken worden rondom het gebouw
opgestapeld om de veiligheid van de werkers binnen te verzekeren. Toch is er - ondanks het
voortdurend werken onder hoge druk - zelfs voor de burgemeester nog wel eens een moment om
hartelijk te lachen.
Als ik, na toestemming te hebben gekregen om van een tot twee uur 's middags naar huis
te gaan om te zien hoe het daar gaat en om wat te eten, vijf minuten voor twee weer het raadhuis
binnen kom, valt de stilte die daar heerst me niet meteen op, maar het langdurig ratelen van de
telefoon in de bodekamer en de stem van de telefoniste i.c. de burgemeester, brengt mij weer
direct terug in de crisissfeer, vooral als hij mij zegt onmiddellijk bij hem boven te komen.
Aan de heer De Ruiter, die juist de bodekamer binnenkomt, vraag ik nog gauw wat er aan
de hand is en waar iedereen is, en hij antwoordt dat ze allemaal in de loopgraaf zitten, want er
wordt een luchtaanval op het raadhuis gevreesd. Zo weet ik tenminste iets!