Tweede bezoek van de impostmeester - Het volgende bezoek valt op 28 de cember van datzelfde jaar. Het vriest en er ligt ijs op de sloten. Het is hetzelfde ploegje, alleen is nu Arie Duijn er bij als deurwaarder. Zij steken het ijs over, gaan de molen in, treffen daar Jan Corneliszn en vragen hem om peyling van zijn voorraad te mogen doen. Hij had negen zakken roggemeel aangemeld, bestemd voor bakker Gerrit Vos. Bij inspectie van die zakken ontdekt men onder een stuk zeil een zak met graan. Duijn vraagt er naar, waarop de mo lenaar op hoge toon zegt: "dat is koorn dat u niet aangaat". Dan escaleert het treffen. Duijn pakt de zak voor nader onderzoek "t welk de molenaar siende aanstonds toeschoot, en trachtede den geauthoriseerde die sak met gewelt te ontrucken en te beletten dat hij niet zoude kunnen ontdecken wat graan en hoe veel daarin was'. Daar staan dan de deurwaarder en de molenaar, beiden aan dezelfde zak trekkend. Duijn zegt de molenaar 'om die sak, die hij aan desself's krop met zoo veel force had aengegreepen en nog bij continuatie bleeff vasthouden, los te lae- ten, ten eynde hij zoude kunnen sien, wat in deselve was' en waarschuwt dat hij zijn zaak door dit geweld nog erger zou maken. Jan houdt zijn hand op het touwtje, waarmee de zak is dichtgebonden. De inspecteurs kunnen daardoor de zak niet openen door het touwtje door te snijden. Omdat 'sulks niet konde geschieden sonderden een ofte den ander een ongeluk toe te brengen' snijden ze wat lager een gat in de zak. Er stroomt graan uit. Een paar handjes graan gaan mee als bewijsmateriaal. De niet aangegeven zakken worden verzegeld. Dan komt de molenaarsvrouw binnen: 'Wat is er te doen? Off zijn wij in de klem?' Als de molenaar dat bevestigt zegt zij: "ik heb 't u vande morgen wel gezegt; gij soude 't volk met 't goed vande morgen hebben laeten gaan, dan zoo zoude het daartoe niet gekomen sijn'. Elinga probeert haar wat te kalmeren, maar zij antwoordt: "soude ik mij niet ontstellen, ik soude van desperatie wel in de bijt springen, en dit zal mijn graffzijn". De dag daarna komen Duijn en Elinga terug en vragen Jan Corneliszn naar de twee zakken. Die verklaart van niets te weten en zegt dat 'terwijl hij daags te voren na de Rijp was geweest, en hij zijn molen diestijts had open laten staan deselve op zijn thuyskomst weg waeren'. De molen werd doorzocht, maar van beide zakken geen spoor. Samenvatting en conclusies Wij beschreven de twee opeenvolgende korenmolens in het Noord-Hollandse dorp Zuidschermer. De eerste molen -een stan derdmolen- stond vanaf 1343 (of eerder) in de lintbebouwing van Zuidschermer. Een standerdmolen was toen al geen nieuwig heid meer, dit type had zich rond die tijd al over heel Nederland verspreid. In 1669 werd de molen vervangen door een acht kante, met riet gedekte bovenkruier buiten de bebouwing. Dit was de eerste koren molen op het Schermereiland van het type houten bovenkruier. Er was sprake van een dwangmolen. Tot 1344 werd de dwang 128

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 32