door een kaststel, een glazen servieskast en een aanrechtbank deed blijkbaar dienst als werkruimte. Op het aanrecht stonden onder andere een koffiekan, een theekistje en een strijkijzer. Aan de wand een eier rek, een lantaarn, een mangelplank met rol, een hoedendoos, een landkaart en een dambord. Hier stond ook een tafel met twee stoelen. Het vertrekje achter de stal diende voor opslag van allerlei niet direct noodzakelij ke huishoudelijke voorwerpen. Omdat het vee buiten was, werd de stal op dat mo ment alleen voor andere zaken gebruikt. Behalve wat boerengereedschap stonden er weivaten, een zoutkast, een kaaspers en verder gereedschap om kaas te maken. Kaasmaken zal het werk van Lysbeth zijn geweest, want zij werd in 1843 aangeduid als 'boerin'. Twee wastobben en een spek en vleeskuip geven aan dat in de stal ook gewassen en geslacht werd. Kleding Opvallend is dat alle mans-, vrouwen- en kinderkleding in de stal werd bewaard. Uit de inventaris kunnen we om-en-nabij opmaken hoe de molenaar en zijn vrouw bij verschillende gelegenheden gekleed gingen. Hendrik ging op een gewone dag waarschijnlijk gekleed in een witte of rode onderbroek, een hemd, een duffelse broek en een wit buis. Op winterdagen kwam daar nog een borstrok bij. Op het hoofd een pet, om de hals een halsdoek geknoopt, de benen in kousen gestoken, schoenen aan de voeten. Op zon- en feestdagen werd de pet vervangen door een hoed en de buis door een lakense jas. Aparte nachtkleding, behalve drie slaapmutsen, was er voor hem niet. Voor Lysbeth begon het aankleden met een hemd en, bij koud weer, een borst rok. Daaroverheen gingen een rok en een jak. Een onderbroek werd, althans door vrouwen, in die tijd nog niet gedragen; de lange rokken gaven voldoende warmte en bescherming. Verder droeg zij kousen. Er staan twee paar schoenen op de lijst; dat kunnen mogelijk een paar werkschoenen en een paar nette schoenen geweest zijn. Klompen ontbreken op de lijst maar wij kunnen ons een boerin zonder moeilijk voorstellen. Bij het werk kwam een boe zelaar (schort) goed van pas. Op het hoofd droeg zij een muts of de combinatie on dermuts en kap. Voor uitgaan en kerkbe zoek had zij vier hoedjes en drie kapers (een kaper is een hoofddeksel, dat bestaat uit een kap met een kort afhangend man teltje dat nek, schouders en borst bedekt). Met zestien rokken, negen jakken en ne gen boezelaars kon zij in haar daagse kle ding flink variëren. Ook voor haar werd geen aparte nachtkleding genoteerd. Voor de baby waren er hemdjes, rokjes, japon netjes, nachtjaponnetjes, kousen, mutsen, halsdoekjes, wantjes, een paar schoentjes, zes luiers en borstrokjes. Goud, zilver en sieraden Apart bijeen gezet waren het goud- en zil verwerk en enkele andere sieraden. Voor Lysbeth kwam dat neer op de Westfriese kap met bijbehorende gouden sieraden (vgl. afbeelding 13): een voornaald, twee zijnaalden, een paar kapspelden en oor bellen met granaten stenen, een boot (ket tingslotje met steen) met bloedkoralen steen, een boot met bruine steen (korna lijn?), een boot met een granaat, zes gou den handringen, een paar ceintuurhaken, een slotje met vijf snoer bloedkoralen, twee snoeren bloedkoralen met oogjes, 121

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 25