het begin van de achttiende eeuw blijk baar aanzienlijk. Dat zal te maken hebben met de toenemende armoe op het Scher- mereiiand, die de mensen van het dure graan naar het goedkope boekweit dreef. Tot slot nog een voorbehoud. De prijs van een molen is allereerst een indicatie van zijn marktwaarde. Hoe waardevol zo'n gegeven ook kan zijn, de marktwaarde kan niet één op één vertaald worden in de economische status van de eigenaar. Om die te bepalen, dienen we ook zijn andere bezittingen en financiële verplichtingen te kennen. Andere bezittingen van de molenaar Naast hun molen hadden de korenmole naars van Zuidschermer meestal nog an der bezit zoals wat land en koeien. In het testament van Reijer Maertenszn en Alijt Cornelis uit 1653 is onder meer sprake van 'goederen, actiën [aandelen], crediten ende gerechticheeden' en een niet nader ge noemd aantal koeien; over schulden wordt met geen woord gerept. Na het overlijden van haar man werd Alijt aangeslagen voor haar bezit aan land. Omdat zij daarvoor meer belasting betaalde (f 23:07:04) dan voor de molen (f15), lijkt het om nogal wat land te gaan. Om dat landbezit wat nauwkeuriger te bepalen, hebben we in notariële acten en in transportacten voor schout en schepenen de aankoop van land door Reijer Maertenszn nagegaan. Over de periode 1629-1647 vonden we zestien aankopen van evenzovele stukjes land, bij elkaar ruim drie hectare. Helaas wordt in geen van de acten een prijs vermeld zodat we de totale geldswaarde van dat land al leen bij benadering weten: ergens rond de f 2.500. Het moet, zeker voor iemand die het boerenbedrijf niet als hoofdberoep uit oefende, behoorlijk wat land geweest zijn. Uit een conflict over een huurschuld weten we dat Reijer Maertenszn daarnaast ook een woonhuis bezat wat hij verhuurde; hij beurde daar f20 per jaar voor. Terwijl Reijer Maertenszn en Alijt Corne lis naast hun molen, huizen en ander bezit blijkbaar geld genoeg overhielden om re gelmatig een perceeltje land te kopen, was het met Hendrik van Essen minder goed gesteld. Zoals we hierboven al gezien heb ben, was de marktwaarde van de molen in zijn tijd al flink gedaald. Bij zijn overlijden in 1843 bestond zijn bezit uit de molen en een woonhuis, 1,2 hectare weiland, een koestal, een hooiberg, vier runderen, vijf schapen en een varken. Er waren echter reparaties nodig aan molen en huis. Zo moest de kap van de molen spoedig geheel vernieuwd worden, iets wat 'aanzienlijke kosten baren zal'. Het maalloon werd op f 1.200 per jaar berekend. De taxateurs van de nagelaten boedel zagen als probleem dat er ook ge malen werd voor personen, die dichter bij andere korenmolens woonden. Dit laatste onderstreept nog eens dat er in de directe omgeving van de molen te weinig mensen woonden voor een gezonde exploitatie. Daarnaast waren er flink wat schulden: na aftrek van een enkele vordering bijna f 1.400. Dat was meer dan de verwachte opbrengst indien alle roerende goederen te gelde zouden worden gemaakt. Kortom, een vrijwel failliete boedel. Toch zag Lys- beth van der Laan, de bijna dertig jaar jon gere weduwe van Hendrik van Essen, nog kans om -samen met haar nieuwe partner Jan Nat- het bestaan van De Dolfijn decen nialang te rekken. De laatste keer dat er in het jaarverslag van de gemeente Zuid- en Noord-Schermer onder de 'voornaamste ambachten' een korenmolenaar vermeld stond, was in 1880. Het al vermelde baantje van Jan als gemeenteontvanger en de paar koeien annex kaasmakerij van Lysbeth zul len het onrendabele molenaarsbestaan 119

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 23