hield, suggereert dat de molen naast het
mout- en/of graanmalen nog een andere
functie had. En dat kan in die tijd eigenlijk
alleen maar het opvoeren van water zijn
geweest. Toenemende vernatting van de
veengronden van het Schermereiland zal
geleid hebben tot de dringende vraag naar
een windwatermolen. De aanwezigheid
van een dijk maakte het inzetten van een
poldermolen zinvol. Claes Willemszn zal
welgesteld zijn geweest. Zou hij de nieuwe
molen ook hebben willen gebruiken om
zijn eigen land droog te houden?
Een wateropvoerende molen in 1396
in midden Noord-Holland is ook niet zo
vreemd. De tot op heden vroegst bekende
windwatermolen stond in i407/'o8 bij Alk
maar. Dat is dus dichtbij, zowel in tijd als
in afstand. Daarmee doet zich ook een
potentiële verklaring voor waarom Flo-
ris van Alkemade en Jan Grietenszn die
molen bij Alkmaar lieten bouwen. Niet al
leen omdat zich daar, zoals Bicker Caarten
veronderstelde, een bekwaam maker van
standerd(koren)molens en rosmolens voor
het opvoeren van water bevond, maar om
dat in Alkmaar en omgeving toen al geëx
perimenteerd werd met windmolens voor
het opvoeren van water. Men kan destijds
in Noord-Holland zelf op het idee van een
windwatermolen zijn gekomen. Meer voor
de hand ligt dat men naar Vlaanderen
heeft gekeken, waar al in 1316 een windwa
termolen wordt vermeld. Ook de combina
tie van een watermolen met een graan- of
moutmolen was niet ongebruikelijk. Bicker
Caarten, die aannemelijk maakte dat de
vroegste, veelkantige windwatermolens
in Holland ontstonden, geeft twee voor
beelden. Een van een watermolen die ook
koren mocht malen (Schipluiden, in of
voor 1413) en een waarbij die combinatie
expliciet verboden werd (Schoorl, 1438).
De molenaar van Zuidschermer
Zijn plaats in de maatschappij
De sociale status van de korenmolenaar
van Zuidschermer laat zich onder meer
aflezen uit de openbare functies die hij
heeft bekleed, zoals schepen, ouderling,
diaken of armenvoogd. Zijn economische
status volgt uit zijn rijkdom: de waarde van
zijn molen en overig bezit. We vergelijken
daartoe de molenaars rond het tweede en
derde kwart van de zeventiende eeuw -de
laatste fase van de 'boom'-periode- met
die uit de negentiende eeuw, de nada
gen van de Hollandse windkorenmolen.
Voor die laatste periode concentreren we
ons op Hendrik van Essen en zijn -met Jan
Nat hertrouwde- weduwe Lysbeth van der
Laan: zij waren de eigenaars en molenaars
van 1808 tot en met de sloop van de molen
in 1884.
Voor de zeventiende eeuw komen we
terecht bij Reijer Maertenszn en zijn vrouw
Alijt Cornelis. Reijer was eigenaar en mole
naar van de korenmolen van Zuidschermer
van 1629 tot zijn dood in of kort na 1653. Hij
werd opgevolgd door zijn weduwe Alijt
(tot uiterlijk 1664) en daarna door hun zoon
Maerten Reijerszn, eigenaar en molenaar
tot zijn dood in of kort voor 1683. Van Re
ijer Maertenszn weten we dat zijn voorou
ders al dezelfde molen bezaten en dat hij
een broer had die mede-eigenaar was van
twee Alkmaarse korenmolens. We hebben
hier te maken met een typische mole
naarsfamilie: ook drie van Reijer's zoons,
Maerten, Jan en Abraham Reijerszn, waren
korenmolenaar. Jan was daarnaast enige
tijd schepen en vroedschap van Zuidscher
mer, terwijl hij ook vermeld wordt als land
meter. Openbare functies van vader Reijer
en zoon Maerten zijn niet bekend. Trou
wens, slechts twee korenmolenaars van
116