konden dikwils geen oortjen by malkander verzamelen, moesten daarom nog eyeren uit het nest nemen om het maalloon daar mede te betalen. Behalven dien zo hadden die ge- meene bueren op 't West-end van de Ryp een oven, daar zy by beurten in bakten om het bakloon mede te besparen.' In het begin van zijn bestaan zal de molen van Zuidschermer graan hebben gemalen wat in de eigen regio was verbouwd. Op die graanbouw wijzen het verkavelingspa troon, de betaling van graantienden en de nog steeds bestaande Korendijk, destijds vanuit het westen recht toelopend op de eerste korenmolen van Zuidschermer. Dat graan werd geteeld op lange, smalle, door diepe greppels of sloten ontwaterde, veelal wat opgehoogde akkers. Op de Hollandse veengronden heeft na de kolonisatiefase een voortgaande vernatting de teelt van graan steeds moeilijker gemaakt. Daar door werd al voor het eind van de vijftien de eeuw een overgang van landbouw naar veeteelt gestimuleerd. Herman Kaptein vermeldt voor de dorpen van het Scher mereiland een veel lagere opbrengst van de korentienden -een daling tot ongeveer een vierde- in 1393-1394 in vergelijking met 1343-1344. De plaatselijke tekorten aan zelf verbouwd graan zullen aangevuld zijn door importen van elders. Bekend is dat Amsterdam reeds in het midden van de veertiende eeuw graan uit het Oostzeege bied importeerde, deels voor de eigen be volking, deels voor de handel. Toch zijn er aanwijzingen dat de boeren er nog lang in zijn geslaagd om enige akkerbouw vol te houden; het gemengd bedrijf was tot in de zestiende eeuw ook op het veen nog zeer gebruikelijk. Vooral bij aanhoudend hoge graanprijzen werd het aantrekkelijk om zelf graan te verbouwen, zoals het voor beeld van Oostzaan in het midden van de zestiende eeuw laat zien. Graaf Willem verkoopt molens Toen Stierp in 1648 zijn kaart vervaardigde, stond er dus al ruim drie eeuwen een ko renmolen in het dorp: de oudst bekende vermelding dateert uit 1344. In dat jaar verkocht graaf Willem IV van Holland- Henegouwen een aantal (koren)molens in Noord-Holland aan de plaatselijke be volking {'den ghemienten van den lande'). Onder het -zoals dadelijk blijken zal deels misleidende- kopje 'Verkoop van sgraven molens in Vriesland' worden ze opgesomd: vijf molens in 'Drechterlant' (voor 600 pond), een in bet'Hogoutwouder ambocht' (300 pond), twee in 'Wiringherlant' (300 pond), twee in Schagen (275 pond), een in het Niedorper ambacht (200 pond), twee molens in Langendijk (225 pond) en een molen in ieder der navolgende dorpen: Oterleek (25 pond), Oudorp (20 pond), Koe dijk (20 pond) en 'Graft ende van zuutende van Schermer' (25 pond). Alleen bij die laat ste vier molens is toegevoegd 'omdat si malen moeten, wair si willen'. Uit deze opsomming heeft de bekende molenonderzoeker Bicker Caarten de be grijpelijke maar te snelle conclusie getrok ken dat al die zeventien molens door graaf Willem IV op dat moment werden verkocht. Op dit punt verschaffen de doorVan Mieris in het midden van de achttiende eeuw ge maakte transcripties van de charters waar in enkele van bovengenoemde grafelijke besluiten waren vastgelegd, de gewenste duidelijkheid. Bij de molens van 'Drechter- land' en 'Wiringherlant' staat letterlijk in de tekst dat er een windmolen verkocht werd. Bij de vier molens van Oterleek, Oudorp, Koedijk en Graft Zuidschermer komen de woorden molen en (ver)kopen niet in het grafelijk besluit voor, maar gaat het om 'oflossen' (aflossen, afkopen) waar door die plaatsen 'nymmermeer bedwanc hebben zullen te malen tot eenigher steede 107

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 11