sloep een grote hoeveelheid lijnen aan boord gemaakt van een goede kwaliteit hennep, licht geteerd en 120 vadem5 lang. Vijf stuks in het achterhok netjes opgerold in lijnbakken en als reserve nog twee bakken met walvislijnen voorin. De eerste lijn die aan de harpoen beves tigd werd is de voorloper. Lang 6 vadem van ongeteerde hennep van de beste kwaliteit, zodat de lijn ook in de koude soepel bleef. Er was dus in totaal ruim 1400 m lijn aan boord. Een aantal walvisharpoenen. Een har poen had aan het uiteinde een scherpe gesmede ijzeren punt met weerhaken. Aan het andere eind zat een koker waar in de harpoenstok gestoken werd. De voorloper werd niet aan de stok maar tussen punt en koker vastgeknoopt. Met een harpoen kon de vis niet gedood worden maar deze diende alleen om de sloep met de vis te verbinden6. Het hoosvat diende behalve om te hozen ook om het hout waarover de harpoen- lijn liep te koelen. De vis werd gedood door middel van lensen een soort speren. Extra lange len- sen werden fnitsen genoemd. Om de staartvinnen af te snijden had elke sloep een staartmes aan boord. Verder was er een mik of stut om de har poen in te leggen en voor de harpoenier zelf een scheenbord voor extra steun. Om aan boord van de sloep verbogen en botte punten van harpoenen, lensen en fnitsen te repareren gebruikte men een mokertje, vijlen en wetstenen. De sloep naderde de vis schuin van ach teren. Op een sein van de stuurman legde de harpoenier zijn riem op de boorden van de sloep en pakte hij zijn harpoen uit de mik. De voorloper nam hij in zijn linker hand en de harpoen in zijn rechter. Als steun zette hij zijn linkerbeen tegen het scheenbord. Als de vis dicht genoeg ge naderd was, wierp hij de harpoen achter de kop zo dicht mogelijk bij het luchtgat7. De vis dook direct onder het ijs de diepte in. De kans was groot dat hij met zijn staart al weg duikend de sloep zou raken. Daarom keerden de roeiers zich om zodat ze gemakkelijker de aanwijzingen van de harpoenier konden opvolgen om indien nodig snel van de vis weg te roeien. De taak van de lijnschieter was te zorgen dat de aan de voorloper vastgeknoopte wal vislijnen vrij konden uitlopen. Als de lijn te vroeg afgeremd werd bestond de kans dat hij brak of dat de sloep omsloeg. De stuurman moest zo sturen dat de sloep de walvis volgde terwijl de lijn in geen geval dwars op de sloep mocht komen te staan. De aflopend lijn werd langzaam afgeremd door hem met een slag rond de steven te leggen. Met het hoosvat koelde men het stevenhout. De sloep bereikte een grote snelheid en moest tussen de ijsschotsen door gestuurd worden. Door voldoende lijn te schieten werd voorkomen dat de sloep tegen het ijs te pletter sloeg. De wal vis bleef wel een half uur tot drie kwartier onder water. De bemanning probeerde de aandacht te trekken van andere sloepen om te helpen bij de volgende handelin gen. Want als de vis boven kwam om adem te halen was dat het meest geschikte mo ment om hem te doden. Men roeide zo snel mogelijk naar de door adem nood uitgeputte vis. Met de lensen trachtte men dan de vis te doden. Dat lukte alleen door hem tussen de ribben in hart of longen te raken. Werd een rib geraakt dan verboog of brak de punt van de lens. Als de walvis bloed begon te blazen wist men dat de prooi binnen was. De gedode groenlandse walvis blijft drijven. Als de vis op zijn rug lag moest hij eerst gekanteld worden. Met behulp van de andere sloepen roeide men dan de walvislijnen onder de vis door en

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 28