bemanningsleden tegelijkertijd werkten
en aten. De bemanning moest ook wen
nen aan het gebrek aan nachtrust ten ge
volge van de korte poolnacht.
Zorgdrager onderkent drie op zichzelf
staande werksituaties gedurende het ver
loop van de vangst3.
Dit zijn:
de jacht op de walvis, het vangen en do
den van de vis.
het flensen van de vis, het snijden of
flensen van stukken spek van de walvis
naar het schip.
het afmaken of het tot vinken verwerken
van het spek.
Voor elk van deze werksituaties had de
bemanning een specifieke taak en kreeg
daarvoor speciaal gereedschap. Zo kon een
harpoenier, speksnijder en achterbanksnij
der zijn. De timmerman was ook spilloper
en spekkapper. De stuurman was tevens
strandsnijder. De uitkijk en de brandwacht
werden tijdens alle situaties gehandhaafd.
Gedurende de laatste twee stadia kon het
schip geen kant op. Veranderingen in weer
of ijscondities konden schip en beman
ning in moeilijkheden brengen. De com
mandeur besliste wanneer overgegaan
werd naar de volgende fase afhankelijk
van: weer, zeegang, ijs, het aantal gevan
gen vissen en de conditie van de beman
ning. Dit laatste met het oog op de lange
werkdagen tussen het poolijs bij lage tem
peraturen en slechte leefomstandigheden
die veel van de bemanning eisten.
De jacht op de vis
De groenlandse walvis die zijn belagers
niet aanvalt duikt de diepte in en blijft zo
lang mogelijk onder water. De vinvis die
evenmin agressief is zwemt met grote
snelheid weg terwijl hij aan het waterop
pervlak blijft en daardoor moeilijker te
vangen was. Alleen de potvis kan agressief
reageren en werd daarom ook niet gejaagd
door de Hollanders. Nog een belangrijk as
pect was dat de groenlandse walvis bleef
drijven nadat hij gedood was. Voor het
afspekken van kadavers deinsde men ook
niet terug. Vermeld werd dat het buitenge
woon smerig werk was en dat het kadaver
verschrikkelijke stonk.
Als de uitkijk een walvis zag blazen riep
hij: val, val, waarop men de sloepen ijlings
te water liet. Elke sloep had zeven vaste
bemanningsleden. Een harpoenier, een
stuurman, een lijnschieter en vier roeiers.
Harpoenier en lijnschieter roeiden mee tot
men de vis bereikt had.
Iedere sloep had een standaard uitrusting
die als volgt samengesteld was:
Zes riemen en twee reserve riemen voor
de roeiers.
Roei- en stuur dollen. De dollen waren
uitgevoerd als grommers. Deze waren
van touw en maakten minder lawaai zo
dat de vis de naderende sloep niet op
merkte.
De stuurman heeft geen roer maar een
stuurriem om de sloep snel te kunnen
wenden. Er was een reserve stuurriem
en verscheidene extra dollen aan boord.
Een complete zeiluitrusting waaronder
mast, ra, grootzeil en fok4.
Een zeiltje voor de bemanning om onder
te schuilen.
Een kompas en misthoorn voor het geval
het schip uit het zicht raakte.
Een dreg of anker, een sleeplijn, landvas-
ten en een bijl om in geval van nood de
walvislijn te kappen.
Een IJsboom om aan vast te kunnen leg
gen in het ijs.
Voor het uitlopen van de vis had de
75