met een klapdeur. Direct links in de gang bevond zich het kantoor van mijn vader met de bekende zwarte telefoon met draaischijf en zo'n snoer dat heerlijk in de "tist"kon raken op het buro. Links boven het buro zat de brievenbus en dat was verduveld handig. Een archief kast met houten roldeur die bij de blokke ring heerlijk naar beneden zoefde en een extra stoel voor de bezoekers. In de avond ontving mijn vader daar op afspraak de mensen die overdag door het werk op het land moeilijk naar het Raadhuis konden komen. Tijdens de koude dagen zorgde een elektrische straalkachel voor verwar ming. Verder in de gang een deur naar de voorkamer,vervolgens een deur naar de achterkamer en tenslotte de deur van de keuken. De voor- en achterkamer waren gescheiden door schuifdeuren met veel glas er in. En op het moment van dit schrijven (een ijsdag!) gingen mijn gedachten auto matisch terug naar de winterperiodes. In de winter leefden wij voornamelijk in de voorkamer die op het zuiden lag. Aan de schouw gekoppeld met een zwarte pijp stond daar de Vrolin, een ronde kachel met diverse ringen op de bovenkant voor verschillende maten ketels. Op wasdagen stond een houten rek om de kachel heen om het wasgoed te drogen. Ook de ach terkamer was voorzien van een kachel in haardmodel, maar die werd minder fana tiek gestookt. Mijn vaste taak was de twee kolenkitten vullen. Kolen scheppen uit een hok dat buiten op het noorden stond; met stevige vorst moest je eerst de kolen los bikken. Het kolenhok had twee vakken; één voor cokes en de ander voor antraciet; boven de laadkleppen en onder de schepkleppen. Overdag werd er gestookt met cokes en pas tegen bedtijd kon de kachel worden aangevuld met antraciet dat langer bleef gloeien. Als het tegenzat, was de kachel uitgegaan en kwam je- voor het gevoel- in een ijskelder, terwijl de gang veel kouder was. Dat zal te maken hebben gehad met de psyche. De eerste klus was dan om de gasslang met metalen vuurmond aan te steken en tussen de kolen te stoppen om de kachel nieuw leven in te blazen. De gas kranen waren minimaal op drie plaatsen aangebracht. Een terugkerend ritueel was het (op)poken van de kachel en het legen van de asla. De as werd o.a. als strooimid- del tegen gladheid gebruikt. In die tijd verwenste ik dat "rottige" ko lenhok, als opgeschoten puber had ik er echter profijt van. Bij een "te late" thuis komst, kon ik via het kolenhok op het platte dak klauteren om vervolgens via het raam mijn kamer in te gaan. Ik kreeg nog wel eens de opmerking te horen: "wat kan jij vreselijk stil binnenkomen, ik heb niets gehoord". Veel later heb ik uiteraard uitge legd hoe de vork in de steel stak. Bij winterdag stonden dikke ijsbloemen op de ramen en kon je d.m.v. je adem een kijkgaatje wrijven. Ook gebeurde het wel dat het washandje bij de wastafel bevroren was en de bovenste wollen deken als het ware berijpt was. Zodra je uit het warme holletje stapte, was je klaar wakker door het koude zeil aan je voeten. Als in de gestookte ruimte ijsbloemen in de hoeken van het enkele glas verschenen, dan wist je dat het buiten goed koud aan het worden was. Geen thermometer en/ of buienradar had je voor die konstatering nodig! Een vervolg daarop was diverse emmers met water vullen voor de nood zakelijke lichaamsverzorging en minimaal 2 emmers voor het toilet -om toch door te kunnen spoelen- alvorens het water werd afgesloten tegen bevriezing. Onder die omstandigheden werd ik op zaterdag avond in een teil in de woonkamer gewas sen en vervolgens met een kruik in bed

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 41