nier verkreeg dan ervoor te werken.Toen Meindert Noë eind jaren zeventig overleed betrok Hoedje Keizerbuurt 14, om er tot zijn overlijden in 2005, te blijven wonen. We steken even de straat over. Aan deze kant van de Keizerbuurt staat maar één woning: Keizerbuurt 1 (313). Dit piepkleine huisje, met aan de straatkant een leugendeur en aan de oostkant de raamloze, grauwe gevel, is waarschijnlijk het oudste pandje in de straat. Het is 1951 als Koos Verdonk en zijn vrouw, direct na hun trouwen, het huisje kochten van Piet Grasboer. Koos Verdonk -velen zullen zich hem nog herinneren als de dorpsomroeper met de gong- was ac tief als tuinder in de grove tuinbouw. Hij verbouwde aardappelen en slabonen op een akker in het ouweland nabij het Kerke- meertje. Later toen hier geen droog brood meer in te verdienen viel, werkte hij bij melkfabriek 'De Nieuwe Beemster' op de Tuingracht, en weer later bij Van Gelder in de Zaanstreek. Op de Keizerbuurt kwamen drie kinderen ter wereld en omdat er geen vergunning werd verleend om in het stuk tuin, aan de oostkant van het huis aan te bouwen, werd ruimtegebrek een woord dat dagelijks te rugkeerde. Na zeven jaar, in 1958, kwam er een huis vrij in de Rechtestraat en Verdonk greep die kans met beide handen. Tegenwoordig is de oostgevel witge pleisterd en zit er ook een raam in. Rechts naast het pandje is een houten aanbouw verrezen. Aan de onderste metsellaag is te zien dat het er eigenlijk twee zijn. De eer ste werd in '59 gebouwd door mijn vader, de tweede is van een latere datum. Mijn ouders betrokken het in 1958. Net getrouwd, nog kinderloos en dus goed te doen qua ruimte. Maar dit duurde niet lang; met de komst van mijn broer, die plek vier invulde, zag ook mijn vader zich genoodzaakt zijn horizon te verbreden. De rest is grotendeels verteld in deel I. Behalve dan dat Tecla Bakker het weer kocht van mijn ouders. Haar broze ge zondheid maakte echter dat ze er niet lang heeft gewoond. In de ca. dertig jaar dat de huidige bewoners het pand in bezit heb ben is het, behoudens de aangebrachte snijvoeg in het metselwerk, onveranderd gebleven. Terug naar de overkant Hier vonden we een flinke open plek tus sen de bebouwing. Het was de tuin die hoorde bij Keizerbuurt 12. Toen ik daar rondliep, begin jaren zeventig, was het huis dan wel dichtgetimmerd, de tuin stond naast brandnetels en ander onkruid, vol met bessenstruiken. Die waren van niemand, vonden wij, en we aten ons er helemaal misselijk aan. Vooral die groene kruisbessen, daar ben ik eens flink ziek van geworden en ik heb ze tot op de dag van vandaag, dan ook nooit meer aangeraakt. Die tuin grensde aan de woning van de familie Beumer. Joseph Beumer, gebo ren in 1866, noemde zichzelf koopman en paardenslager. Als nevenactiviteit hield hij varkens, maar had ze ook van anderen 'in de kost'. Deze varkens voerde hij dan een paar maanden alleen met uit een abattoir afkomstig bloed, met de bedoeling het te gengaan van een gevreesde aandoening onder varkens genaamd: vlekziekte. Dit zogenaamde bloedvarkens opkweken, stamde uit een tijd dat opkweken nog met dubbel e werd geschreven en het is lang gedaan. Toen was de werking al niet zeker, maar met de kennis van nu, al helemaal niet. Achter het huis stond, tegen het erf van Jo Smit, nog een schuur waar dit opkweken plaatsvond. Zoals gezegd was hij ook paar denslager, maar of de schuur als slacht plaats heeft gefungeerd is niet bekend. 183

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2010 | | pagina 9