Bram. Tot overmaat van ramp raakte hij zelf in december 1950 betrokken bij een nood lottig ongeluk met een goederenlift bij pa pierfabriek Van Gelder, waarna De Rijp een van de drukst bezochte begrafenissen ooit meemaakte. Coks huisje verkeerde toen al in zeer slech te staat. Zo een uit de categorie: als het bui ten hard waaide, wapperden de gordijnen binnen vrolijk mee. Maar toch, met de ge pleisterde voormuur, het verveloze houten topschot en het tegen de achterkant aan geplakte schuurtje, sloot het naadloos aan bij de andere huizen op het buurtje. Men had niets, en een dak boven het hoofd was al heel wat en dit was een van de redenen dat Meindert Noë en Marij Molenaar, -een zuster van Cok- er zonder aarzeling introk ken. Ze zouden ook meteen de laatsten wor den, want in 58 of 59 ging het tegen de vlakte. Omdat Keizerbuurt 305 dit lot al enige tijd eerder had ondergaan, stonden er ineens nog maar zeven in plaats van ne gen woningen aan de Keizerbuurt. Rechts naast hen op Keizerbuurt 14 (307) woonde Aatje Hoek-Brugge. Al vanaf 1920 weduwe van Fredrik Hoek en eind jaren vijftig waarschijnlijk op hoge leeftijd, hier overleden. De woning kwam vrij, net rond de tijd dat die van Meindert en Marij ge sloopt werd. Het huisraad kon lopend overgebracht worden. Toch rustte er blijkbaar geen zegen op dit stukje straat, want na Betje Tensen overleed enige tijd later ook Marij Mole naar, waarna Meindert Noë als weduwnaar achterbleef. Hij was van een lichting die in de oorlog had moeten vrezen voor te werkstelling in Duitsland, maar of hij daar daadwerkelijk is geweest, heb ik nergens aan kunnen toetsen. Dit geldt ook voor de mogelijkheid dat hij gediend zou hebben in Nederlands-lndië. Dit laatste zou zomaar kunnen verklaren waarom hij beslist geen makkelijke man was en zo af en toe de wre vel van de buurt wist op te wekken. Ikzie hem nog lopen: metzijn grijze, ach terovergekamde haar, en bril met zilver kleurig montuur. Hij had zich opgeworpen als een soort zelfbenoemde buurtwacht, en als wij weer eens rondstruinde in een van de leegstaande panden, moest je zor gen dat hij je niet zag. Als dat toch gebeur de, dan was hard wegrennen het beste wat je kon doen. Was je te laat, dan keek hij je streng aan en kwam er een preek, maar daar bleef het meestal bij. Toch was het ge noeg om als kind met een boogje om hem en zijn twee herdershonden, heen te gaan. Toen, het was denk ik 1972 of 73, was hij nog de enige bewoner aan de linkerkant van de straat. De overtuinen op de Keizerbuurt In vroeger dagen was het heel gebruikelijk om bij de woning een zogenaamd overerf of -wat meer gangbaar- een overtuin te hebben. De officiële definitie van een over tuin is: een stuk grond vóór de woning dat doorsneden wordt door een sloot of open bare weg. Hier op de buurt was dat laatste van toepassing. Veelal werd zo'n overtuin alleen gebruikt als bleekveld of om er de was te drogen. Ook werden er soms dieren gehouden en hing de plee er boven de sloot. Na de sloop van de nummers 305 en 306 werd op de ontstane open plek een parkje aangelegd en kwamen de bijbehorende overtuinen in gemeentelijke handen. Dit breidde zich langzaam uit en nu heeft al leen Keizerbuurt 12 nog grond aan de over kant van de straat. Waar de Keizerbuurt heden ten dage overgaat in het Nieuwland, liep deze vroe ger rechtdoor richting het westen. Dit pad 181

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2010 | | pagina 7