was veel meer te doen dan zwemmen en duiken. Meevaren bijvoorbeeld met voor
bijkomende boten. Vooral de melkschuiten waren in trek. Op een keer riep iemand
naar Piet Kloosterboer C: 'Daar komen de melkschuitjes. We gaan met z'n tweeën'.
Waarop Piet terug riep: 'Welnei manwe gaan met z'n zoodjesen!'.
We voeren dan een stuk mee en gingen zwemmend of lopend terug. Als je gelukkig
was 'pikte' je een schuit terug. Het personeel van de melkschuitjes was vrij soepel
maar er waren ook schuiten waar je niet op mocht. Als je daar op probeerde te klim
men had je, voordat je het wist, een klap met een kloet te pakken. Ook gebeurde
het dat je, als je op het schip geklommen was, een puts in je handen werd gedrukt
en dan mocht je het dek spoelen. Ik maakte het ook mee dat ik, niet uitkijkend, een
stang probeerde te pakken die naast de schuit hing, en dat was de aandrijfas van
de schroef. De schuit was voorzien van een buitenboordmotor. Ik wist niet hoe snel
ik weg moest komen. Op een keer zie ik Jaap Slijker vanaf de onderste rand van de
brug op een schuit springen, die onder de brug tevoorschijn kwam. De schuit was
leeg en de dekluiken stonden open. Jaap sprong zo de diepte in. Gelukkig lag er een
grote plank schuin op de voorplecht. Deze plank ving de grootste klap op en Jaap
kwam met de schrik vrij. Ik zie nog de plank tot ver boven de schuit opveren. Een
andere keer gingen we in het weiland van Van der Molen zeilen'. Dit betekende dat je
een koeienplak zocht van een of twee dagen oud. Bovenop was hij dan droog maar
verder nog niet. Je legde je hand erop en bewoog de bovenste korst heen en weer tot
hij los zat. Daarna keerde je hem met een vlugge beweging om op je hand en je kon
ermee zeilen.
Een keer had Jaap Koedijk een geslaagde worp. Hij slingerde de koeienplak door de
lucht en Herman Slijker kreeg hem met de vette kant in zijn nek. De plak klapte let
terlijk om zijn hoofd. Jaap zei later: 'Het leek wel een non'. Er was op een keer gereden
op de pinken van Van der Molen. Hier was ik toevallig niet bij, maar ik kreeg wel een
duidelijke schop van de eigenaar. Ook de slootjes in de richting van de Veenderij, ten
zuiden van de spoorbrug werden door ons bezocht. Een van de 'pretjes 'was om in
de slootjes te kruipen en er dan roetzwart uit te komen. Je zag dan letterlijk alleen
maar wit in onze ogen. Na afloop doken we dan in de ringsloot en dan waren we
weer schoon. Of onze moeders dat ook vonden is de vraag. We waren de hele zomer
lichtelijk bruin gekleurd. Jaap Schuit trapte een keer in een fles. We brachten hem
naar de spoorbrug terug en zijn vader haalde hem. Hij werd gehecht door dokter
Manjouro en vloekte van de pijn. Dokter zei daar wat van. Maar vader Piet zei: 'Als
het zeer doetmag je best even vloeken hoor Jaap'.
119