gelijkenis werd nog eens geaccentueerd door een sikje. Ja, hij leek bepaald op een
goedmoedige geit! Deze beschrijving mag onaardig lijken, maar is zo niet bedoeld.
Integendeel. Henk Bartels was een bijzonder aardige, hartelijke en intelligente man,
met wie ik het direct goed kon vinden. Hij zat hier al bijna anderhalf jaar. Twintig jaar
had hij gekregen wegens hulpverlening aan Veutschfeindlich gesonnene Grappen'.
Het toeval wilde, dat Henk - even voor mij - in mijn oude cel B 1/3 had gezeten.
Hij was nota bene degene geweest, die de spreuk in de muur had gekrast: Trust in
God en keep your chin up. Nu kon ik gelijk aan de weet komen met welk doel hij
deze woorden had neergeschreven. Voor mijzelf in de eerste plaats, maar wellicht
ook voor de man, die na mij in deze cel terecht zou komen,' luidde zijn antwoord,
terwijl hij mij onderzoekend aankeek. Hij was een zeer gelovig man. Ik meen dat
hij zei in Oude Pekela te wonen. Hij moest, zo vertelde hij, indertijd B 1/3 ontrui
men, omdat die vleugel voor 'Todeskandidaten' zou worden gebruikt. Henk vond het
trouwens een goed teken, dat ik uit die vleugel vandaan was gehaald. Je hebt vast
gratie gekregen, meende hij. Welnu, gratie gekregen had ik feitelijk niet, maar ik
hoorde wel enige tijd daarna van de commandant van de Weteringschans, dat mijn
proces was 'Abgetrennt auf weiteres Verfahren'. Het rekest van mijn raadsman, om
een nieuw proces te laten plaatsvinden kon niet worden ingewilligd, terwijl men aan
de andere kant, toch niet ongevoelig was geweest voor het argument door meester
Jansma naar voren gebrachtdat Koos en ik in feite hetzelfde hadden gedaan en de
discrepantie tussen zijn vonnis en het mijne te groot was.'
Twee weken na het vertrek van 'Henk' werd Bamberg op transport gesteld naar
Politisches Durchgangslager Amersfoort. In Dossier NN staat hoe hij 'Henk' aantrof.
Dat moet op of vlak na 22 november 1942 geweest zijn (Bamberg pp. 67, 68 en 69):
Een van deze mannen zat voorover gehurkt, met zijn rug tegen één van de hou
ten barakken aangeleund. Ik was hem al voorbij gelopen, toen ik heel zacht mijn
naam hooide toepen. Een paar starende doffe ogen keken mij aan. 'Don," en dan
de woorden die met horten en stoten tot mij kwamen, als werden zij onder grote pijn
gesproken: Jij ook hier?' Ik keerde op mijn schreden terug en bukte om het gezicht
beter te kunnen zien. Het gezicht kwam me bekend voor. Ik moest deze man ken
nen. Trouwens hoe wist hij anders mijn naam? Ik keek weer naar die starende ogen
waarin al de dood weerspiegeld was. De man was volkomen uitgemergeld en stonk
naar ontlasting. Het was een geraamte met een hol, grauw gelaat. 'Henk,' stamelde
ik, toen ik hem herkende, 'Ben jij het, Henk?' Iets, dat op een glimlach moest lijken,
trok over zijn gezicht. Daarna weer de starre uitdrukking. Hij keek me smekend
106