niets. Als hij daarop naar het schuurtje gaat, bonst hij op de deur. Als dan het lawaai op houdt, maar niemand open doet, zegt hij tot mij: 'Oh, ondergrondse zeker.' Waarop Ah naar buiten komt, en de man, die hij kent, uitlegt dat hij na de oorlog taxichauffeur wil worden, en vraagt de man er niet over te willen praten. Pas zo'n halve eeuw later zal ik horen ik, waar die auto vandaan kwam. Dan vertelt Bart Benedick mij, dat hij eens met een schuit wapens, onder een dekzeil verborgen, heeft moeten vervoeren naar de Hoornse Weg. Daar zal Jaap Zeeman klaarstaan met een paar anderen, om de wapens over de Hoornse Vaart in een van zes molens van de Zes Wielen onder te brengen. Als Bart van achter een rieten windwering een sloot indraait, ziet hij, in het maanlicht, plotseling, dat er een schuit van de andere kant komt. Met een groot gevaarte onder een dekzeil. Bart denkt 'als het maar geen moffen zijn', en durft niet meer om te keren, omdat dat nog meer achterdocht zou wekken. Hij vaart dus 'rustig' door, en kijkt de andere kant uit als hij de andere schuil kruist. Beide varen voort zonder een woord te wisselen. Aangekomen bij de Hoornse weg, worden de wapens overge laden in een andere schuit en in de molen verstopt. Waarbij Jaap Zeeman, die nachtblind blijkt te zijn, met veel gerinkel door de glazen ruit van een windscherm stapt. Zo'n halve eeuw later, halverwege de jaren 1990, op een bijeenkomst van het voormalig ver zet in Klein Varnebroek, te Heiloo, herinner ik dit verhaal in aanwezigheid van Bart, en van Gerrit Jongebloed, die met open mond zit te luisteren. Als ik ben uitgepraat, zegt Gerrit tot Bart: 'Jezus, was jij dat?!' En Gerrit vertel zijn verhaal. Dat hij in Huiswaard, toen nog een gat met een paar huizen, zijn auto op een schuit heeft geladen. Met de hand, met een paar mak kers. Dat hij, een sloot invarend, van achter een rieten windwering, een schuit van de andere kant ziet aankomen. En dat Gerrit denkt 'als het maar geen moffen zijn', en niet meer durft om te keren, omdat dat nog meer achterdocht zou wekken. Ook hij vaart dus 'rustig' door, en kijkt de andere kant uit als hij de andere schuit kruist. De auto is weer met handkracht gelost, en in het schuurtje gezet. Gerrit heeft nooit meer iets van zijn auto gehoord. Die was en is spoorloos verdwenen... Tegen eind 1944 vraagt Jaap Zeeman mij, een handkar vol kraaienpoten te duwen van de Halvemaansbrug in Oudorp naar de garage van Jan Kooy. Die kraaienpoten zijn daar de vorige nacht gelast door een paar van onze mensen, onder een dekzeil, met gestolen stroom uit de door Jaap Zeeman geopende transformator. Wim Rol, de zoon van de 'goede' Rijkspo litieman, zal meegaan, om op de uitkijk te gaan naar eventueel gevaar, zoals aankomende Duitsers. Dan zal hij me een seintje geven, en ik zal de handkar aan de kant van de weg parkeren en me ergens verstoppen. Het is natuurlijk een heel spannende klus, die we zonder meer kunnen klaren. Tenslotte geven wij nog een beeld van de latere (wanneer?) automobiel productie van Gijs Schot. Wij hopen met bovenstaande bijzonderheden een beeld te hebben gegeven van de levendige activiteit in de Pancrasser automobielindustrie - en van de terechtheid van de in de titel van dit historisch rapportje genoemde 'Sint Pancras en de automobielindustrie 1930 - 1944 - en later'.5 103

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 2010 | | pagina 105