Tussen huis en land voeren we zo n twintig minuten. Dat hoorde er zo
bij. De eerste verbeteringen voor die kleine akkertjes waren de freesma
chientjes, die zo ongeveer in 1947-1948 kwamen. Die kon je gemakkelijk
op de boot meenemen., en het scheelde een hoop handwerk. Dat de voor
delen vam de mechanisatie hier moeilijk te realiseren waren bleek wel als
de familie Balder een vierrijige plantmachine heeft aangeschaft. Voorheen
waren we met negen man ruim een maand lang -over de plank- aan het
planten. Dat ging met de machine veel efficiënter.
Dezelfde oppervlakte kon nu in een paar dagen worden beplant, wanneer
al het land bij elkaar had gelegen. Op de platte schuit brachten we dat ding
naar het land maar dat lag zo ver verspreid dat we meer tijd kwijt waren
met varen dan om met dan ding te planten. De conclusie was dat we weer
net zo goed met de hand konden gaan planten. Geen wonder dat veel tuin
ders er mee ophielden. Sommigen kregen de kans zich te vestigen in de
Wieringermeer. Anderen emigreerden naar Canada of naar Amerika. Van de
1183 tuinbouwbedrijven in 1948 zijn er in 1956 nog maar 646 over.De
ruilverkaveling kan niet voor iedereen de redding zijn.
De broer van mij vader
besloot begin jaren '70
niet verder te gaan, uit
het bedrijf te stappen
en zich te laten om
scholen. Kort daarna
is hij overleden. Mijn
opa Balder was toen
op een leeftijd om te
zeggen het is mooi ge
weest dus mijn vader
heeft heel veel moeten
overwegen. Stoppen of
doorgaan? Toen bleek
dat zijn hart zo met de
tuinbouw verweven
was heeft hij, samen met mijn moeder Wil Huibers besloten een nieuw
bedrijf te stichten in het nieuwe gebied. De keus viel op de zgn. zuid-west.
Dat was altijd wat zachter land en uitermate geschikt voor de teelt van
vroege aardappelen en tulpen, en vaak een nateelt er achteraan. Voordat
het verkaveld werd waren ze al regelmatig in die hoek te vinden en hij wist
heel goed waar hij wilde doorgaan.
125
De zg. knubskisten voor de bollen.